ECLI:NL:CBB:2025:158

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
11 maart 2025
Publicatiedatum
10 maart 2025
Zaaknummer
23/5
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Randvoorwaardenkorting GLB en opzettelijke niet-naleving van zorgplicht voor dieren

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 11 maart 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen [naam 1] Landbouw B.V. en de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur. De minister had op 28 juni 2022 een randvoorwaardenkorting van 30% opgelegd aan [naam 1] voor de subsidies uit het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) voor het jaar 2021, omdat zij een ernstig gewond rund naar het slachthuis had laten vervoeren zonder de nodige zorg te bieden. Het College oordeelde dat [naam 1] opzettelijk niet had voldaan aan de zorgplicht voor het dier, wat leidde tot de verhoging van de korting. De minister had het bezwaar van [naam 1] tegen het kortingsbesluit ongegrond verklaard, waarna [naam 1] beroep instelde. Tijdens de zitting op 17 december 2024 werd duidelijk dat de ernst van de verwondingen van het rund en de omstandigheden waaronder het was vervoerd, de beslissing van de minister rechtvaardigden. Het College bevestigde dat de minister terecht de korting had vastgesteld op 30%, gezien de opzettelijke niet-naleving van de randvoorwaarden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/5

uitspraak van de meervoudige kamer van 11 maart 2025 in de zaak tussen:

[naam 1] Landbouw B.V., te [woonplaats 1] ( [naam 1] )(gemachtigde: mr. C.A. van Kooten-de Jong)

en

de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur

(gemachtigde: mr. C.J.M. Daniëls)

Procesverloop

Met het besluit van 28 juni 2022 (kortingsbesluit) heeft de minister op grond van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB (Uitvoeringsregeling) een randvoorwaardenkorting van 30% vastgesteld op alle door [naam 1] voor het jaar 2021 aangevraagde subsidies uit het Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB).
Met het besluit van 22 november 2022 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van [naam 1] ongegrond verklaard.
[naam 1] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 17 december 2024. Aan de zitting hebben de gemachtigden van partijen deelgenomen. Aan de zijde van [naam 1] waren tevens aanwezig [naam 2] en [naam 3] en aan de zijde van de minister was tevens aanwezig [naam 4] , toezichthoudend dierenarts bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).

Overwegingen

1.1
[naam 1] exploiteert een melkveehouderij in [woonplaats 1] . Zij heeft met de Gecombineerde opgave 2021 uitbetaling van rechtstreekse betalingen aangevraagd.
1.2
Op 2 augustus 2021 heeft [naam 1] aan een veehandelaar een rund (het rund) meegegeven om naar het slachthuis te brengen. In haar rapport van 27 augustus 2021 (rapport van bevindingen) heeft de toezichthoudend dierenarts, voor zover hier van belang, over het rund gerapporteerd:
"[…] Datum en tijdstip van de bevinding: 2 augustus 2021, omstreeks 14.00 uur. […]
Tijdens mijn reguliere toezicht bij het slachthuis […] in […] zag ik dat van de vrachtwagen, met kenteken […] een koe werd gelost met een zeer grote en zeer ernstige open wond. De wond bevond zich aan de achterzijde van het dier. […] Ik zag dat de wond een oppervlakte had van net onder de anus tot aan de tepels van het uier en de wond was over de gehele lengte ongeveer 1 tot 2 hand breed. De wond omvatte ook de uitwendige geslachtsdelen van de koe. Ik zag dat de wond op meerdere plaatsen enkele cm diep was.
Ik zag dat grote delen van het weefsel zwart verkleurd waren en ik rook een stinkende, penetrante geur die van de wond kwam. Dit zijn symptomen van necrotisch (afstervend) weefsel. Ik zag dat de randen van de wond gezwollen en donkerrood waren. Ik zag natte bloederige afscheiding op het uier en op andere delen van de wond. […] Dit geeft aan de wond actief en ontstoken was. Ik zag dat er verharde stukken weefsel over de wond verdeeld waren. Dit zijn korsten. Dit geeft aan dat het lichaam al langer probeert te genezen. Ik zag net boven het uier een gat in het weefsel en bij nader onderzoek zag ik dat dit een ongeveer drie vingers brede wondzak was (onnatuurlijke holte dat het lichaam in gaat veroorzaakt door langdurige ontsteking en necrose processen). […] Dit geeft aan dat de ontsteking en de necrose al dieper het dier was binnengedrongen. De huid, spieren en ook slijmvliezen waren zwaar aangetast en beschadigd. In mijn deskundigheid als dierenarts geven deze bevindingen aan dat het om een zeer ernstige open wond ging en dat de wond al langere tijd voor transport aanwezig was.
Ik zag dat het dier in een onnatuurlijke/geforceerde houding stond waarbij het dier de achterpoten gespreid had en de staart continu omhoog hield. Het dier liep ook met gespreide poten en opgeheven staart van de wagen. In mijn deskundigheid als dierenarts duidt deze manier van lopen en staan op groot ongemak en pijn bij het dier. […]."
Op het VKI (voedsel keten informatie) formulier stonden geen be-of opmerkingen. […]”
1.3
Toezichthouders van de NVWA hebben op 24 augustus 2021 de directeur van [naam 1] en diens medewerker verhoord. In hun proces-verbaal van 27 september 2021 staat daarover, voor zover hier van belang, het volgende:
“[…] Voor de afvoer van een koe bel ik met de veehandelaar en wordt deze opgehaald.
[…] op 2 augustus 2021 was ik met vakantie. Ik ben wel gebeld door mijn medewerker, dat de koe lastig was te melken, geen mooi uier had en niet veel melk produceerde, met de vraag "mag de koe weg”. Ik heb toestemming gegeven […] Normaal maak ik de VKI op. […] Ik was met vakantie. Wel ben ik gebeld door mijn medewerker en via videobellen heb ik hem instructies gegeven en begeleid met het invullen van de VKI. Hij vertelde mij dat de koe niet was behandeld […]. Ik was niet op de hoogte van de problemen, die moeten later zijn verslechterd. Was ik thuis geweest dan was de koe niet weggegaan en had ik de dierenarts ingeschakeld. Dan was de koe door de dierenarts geëuthanaseerd en […] afgevoerd. […]”
“[…] Hij vertelde dat hij met zijn baas [naam directeur] had gebeld wat te doen met de koe welke was afgevoerd op 2 augustus 2021 naar het slachthuis. [naam directeur] heeft mij via facetime uitgelegd wat ik op het VKI-rapport moest invullen. Hij had mij gevraagd of de koe was behandeld. Ik heb hierop geantwoord dat dit niet het geval was. […] ”
en over het onderzoek in het medisch register:
“Ik, verbalisant […], heb geen vermelding gezien van behandelingen aangaande de koe […].”
1.4
Aan het kortingsbesluit heeft de minister ten grondslag gelegd dat [naam 1] niet heeft voldaan aan de verplichting dieren die ziek of gewond lijken onmiddellijk op passende wijze te verzorgen en zo nodig af te zonderen en, wanneer de zorg geen verbetering in de toestand van het dier brengt, een dierenarts te raadplegen (verzorging en huisvesting ziek of gewond dier). Volgens de minister is sprake van opzet, omdat [naam 1] het rund heeft vervoerd naar een slachthuis, terwijl het in een te slechte toestand verkeerde om vervoerd te mogen worden. Ook had [naam 1] het rund eerder moeten behandelen en een dierenarts moeten raadplegen voor dit rund. De gevolgen voor het dierenwelzijn maken het een overtreding met grote ernst en het vervoer heeft de verwondingen van het rund zeer waarschijnlijk (onherstelbaar) ernstiger gemaakt. Het rund was al aan het lijden doordat het niet werd behandeld en heeft daarna nog extra geleden door het vervoer naar het slachthuis.
1.5
Met het bestreden besluit heeft de minister het kortingsbesluit gehandhaafd. Daarin heeft hij nog uiteengezet dat de medewerker van [naam 1] het ernstig zieke/gewonde rund de nodige zorg had moeten geven en niet had mogen laten vervoeren naar het slachthuis, en dat het rund door het vervoer extra heeft geleden. Ondanks de zichtbare verwonding van het rund heeft die medewerker het rund niet behandeld of laten behandelen en heeft hij het rund laten vervoeren terwijl het niet transportwaardig was. Verder heeft de minister erop gewezen dat hij de niet-naleving van de randvoorwaarde aan [naam 1] toerekent.
Standpunt [naam 1]
2.1
[naam 1] betwist in de eerste plaats dat sprake is van een overtreding. Op haar bedrijf wordt goed voor de runderen gezorgd en aan het rund is de nodige zorg geboden, uitgaande van de inschatting die haar medewerker heeft gemaakt. Op de zitting heeft [naam 1] erop gewezen dat het rund alleen bij het slachthuis is gezien. Het rund is in juli 2020 afgekalfd en daarbij is geen wond ontstaan; het rund was gezond. Daarna is een wondje ontstaan aan de achterzijde. Het rund is toen in de ziekenboeg gezet en daar is de wond schoongemaakt en verzorgd. Dat is meermaals gebeurd en er is geen koorts vastgesteld. Omdat het rund geen koorts had, hoefde het niet behandeld te worden met antibiotica. In tegenstelling tot wat [naam 1] hoopte, werd de wond groter. De wond bij het slachthuis zoals op foto’s is te zien, is groter dan op het bedrijf. De wond is tijdens het transport dus verergerd. Hoewel [naam 1] erkent dat het rund niet vervoerd had mogen worden, heeft zij het rund niet de nodige verzorging onthouden. Op basis van het rapport van bevindingen kan die conclusie niet worden getrokken.
2.2
In de tweede plaats ontkent [naam 1] dat sprake was van opzet. Er was sprake van een vervelende samenloop van omstandigheden, een eenmalig incident, maar niet van opzet. Dit is geen situatie, waarin volgens het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 27 februari 2014, C-396/12, [naam 5] (ECLI:EU:C:2014:98) sprake is van een opzettelijke niet-naleving van de randvoorwaarde. [naam 1] had haar personeel goed geïnstrueerd en had ook contact en toezicht om in de gaten te houden dat de runderen goed verzorgd werden. De bedrijfsvoering was op orde om goed te zorgen voor de runderen. [naam 1] wist niet – en kon ook niet weten – dat het rund naar het slachthuis in [woonplaats 2] vervoerd zou worden. Dat is aan de vervoerder om te bepalen en te beoordelen. Normaliter gaan de dieren naar een dichterbij gelegen slachthuis. Uit het feit dat het rund van [woonplaats 1] naar [woonplaats 2] is vervoerd kan geen opzet worden afgeleid. [naam 1] vindt het bovendien onterecht dat er – uitgaande van opzet – direct een korting van 30% is toegepast. [naam 1] bepleit dat de korting op nihil wordt bepaald en subsidiair op een veel lager percentage. [naam 1] wijst er tot slot nog op dat de minister haar geen overtreding verwijt van Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten, voor het vervoeren van een niet transportwaardig dier, maar dat dit vervoer alleen gebruikt om opzet aan te nemen.
Oordeel van het College
3.1
Op grond van de artikelen 91, 92 en 93 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (Verordening 1306/2013) dient een landbouwer die rechtstreekse betalingen ontvangt, de in bijlage II genoemde, uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen in acht te nemen. De volledige betaling van de door de landbouwer aangevraagde landbouwsteun is dus afhankelijk gesteld van de naleving van regels op het gebied van milieu, voedselveiligheid, diergezondheid en dierenwelzijn en eisen inzake een goede landbouw- en milieuconditie. Bij niet-naleving van deze randvoorwaarden wordt het steunbedrag gekort of ingetrokken. De beheerseis die volgens de minister niet is nageleefd ziet op het dierenwelzijn en is in Nederland uitgewerkt in artikel 3.1, aanhef en onder a, en bijlage 3 bij de Uitvoeringsregeling (RBE 13.6). Onder RBE 13.6 – Passende verzorging en huisvesting zieke en gewonde dieren – wordt verwezen naar de artikelen 1.7, onderdeel c, en 2.4, vijfde lid, van het Besluit houders van dieren (Bhd).
3.2
Artikel 1.7, aanhef en onder c, van het Bhd verplicht degene die een dier houdt, zorg te dragen dat een dier dat ziek of gewond lijkt onmiddellijk op passende wijze wordt verzorgd. Op grond van artikel 2.4, vierde lid, van het Bhd wordt een ziek of gewond dier zo nodig afgezonderd in een passend onderkomen dat zo nodig is voorzien van droog strooisel. Het vijfde lid bepaalt dat wanneer de zorg, bedoeld in artikel 1.7, aanhef en onderdeel c, geen verbetering in de toestand van het dier brengt, zo spoedig mogelijk een dierenarts wordt geraadpleegd.
3.3
[naam 1] betwist de bevindingen van de toezichthoudend dierenarts in het rapport van bevindingen niet, maar stelt dat zij het rund op haar bedrijf op passende wijze heeft verzorgd en dat het rund toen het van haar bedrijf werd afgevoerd een wond had die er niet zo erg uit zag als op de foto’s en dat die wond dus tijdens het transport moet zijn verergerd. Daargelaten dat [naam 1] voor dit alternatieve scenario geen begin van bewijs heeft aangedragen, valt dit scenario niet te rijmen met de bevindingen van de toezichthoudend dierenarts onder 1.2 en is het al om die reden niet aannemelijk. Uit het rapport van bevindingen volgt namelijk dat sprake was van een zeer grote en zeer ernstige open wond, waarbij grote delen van het weefsel zwart waren verkleurd. Ook kwam van deze wond een stinkende, penetrante geur. De randen waren gezwollen en donkerrood en er was sprake van een natte bloederige afscheiding op de uier en op andere delen van de wond. Ook waren er verharde stukken weefsel over de wond verdeeld, was er een ongeveer drie vingers brede wondzak en de huid, spieren en ook slijmvliezen waren zwaar aangetast en beschadigd. Deze bevindingen maken, naar de toezichthoudend dierenarts bevestigt, duidelijk dat de zeer ernstige open wond al langere tijd voor transport aanwezig was. Omdat dit voor [naam 1] ook kenbaar was, had zij, toen bleek dat de wond niet genas, een dierenarts moeten raadplegen om het rund te behandelen. [naam 1] heeft, zoals zij erkent, dit niet gedaan. Door het rund met die ernstige wond door een veehandelaar naar het slachthuis te laten brengen, heeft [naam 1] willens en wetens het rund de nodige zorg onthouden. Daarmee kan [naam 1] een opzettelijke niet-naleving van de randvoorwaarde worden aangerekend.
3.4
Uit artikel 40 van de Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 volgt dat de administratieve sanctie in de regel 20% bedraagt indien sprake is van een opzettelijke niet-naleving. Een bestuursorgaan kan evenwel op basis van de in artikel 38, eerste tot en met vierde lid, genoemde criteria besluiten om dat percentage te verlagen tot niet minder dan 15% of te verhogen tot maximaal 100% van dat totale bedrag. De criteria zijn – kort gezegd – herhaling, omvang, ernst en het permanente karakter van de niet-naleving. Met de minister is het College van oordeel dat de ernst van de niet-naleving hier een verhoging van de korting tot 30% rechtvaardigt. In dat verband is van belang dat, zoals de minister met juistheid heeft uiteengezet, het ernstig gewonde rund al aan het lijden was toen het aan de veehandelaar werd meegegeven en daarna nog extra pijn heeft geleden door het vervoer naar het slachthuis. Dat, zoals [naam 1] stelt, zij goed voor haar dieren zorgt, het hier gaat om een incident en dat haar dieren normaal gesproken naar een slachthuis worden gebracht dat dichter bij haar bedrijf is gelegen, doet aan de ernst van de niet-naleving niet af. Verder heeft [naam 1] op de zitting meer nog opgemerkt dat voor de nalatigheid van verzorging van dieren 5% korting wordt opgelegd. Ook dat leidt niet tot een ander oordeel. Zoals overwogen, bedraagt de korting als uitgangspunt 20%, is de minister gehouden de verordening toe te passen en heeft hij voldoende gemotiveerd waarom hij de korting heeft verhoogd tot 30%.
3.5
De minister heeft de randvoorwaardenkorting terecht vastgesteld op 30%.
4 Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stam, mr. A. Venekamp en mr. T. Pavićević, in aanwezigheid van mr. F.J.J. van West de Veer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2025.
w.g. R.C. Stam w.g. F.J.J. van West de Veer

Bijlage: Wettelijk kader

Verordening (EU) Nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad
Artikel 91 Algemeen beginsel
1. Wanneer een in artikel 92 bedoelde begunstigde niet voldoet aan de in artikel 93 vastgelegde voorschriften inzake de randvoorwaarden, krijgt hij een administratieve sanctie opgelegd.
2. De in lid 1 bedoelde administratieve sanctie wordt uitsluitend opgelegd indien de niet-naleving het gevolg is van een handelen of nalaten dat rechtstreeks aan de begunstigde kan worden toegeschreven, en er aan één of beide van de volgende voorwaarden is voldaan:
a. a) de niet-naleving houdt verband met de landbouwactiviteiten van de begunstigde;
b) het gaat om het areaal van het bedrijf van de begunstigde.
Wat betreft bosarealen geldt deze sanctie echter niet als er voor het gebied in kwestie geen steun wordt gevraagd overeenkomstig artikel 21, lid 1, onder a), en de artikelen 30 en 34 van Verordening (EU) nr. 1305/2013.
3. Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder:
a. a)
"bedrijf": het geheel van de productie-eenheden en arealen dat door de in artikel 92 bedoelde begunstigde wordt beheerd en zich op het grondgebied van eenzelfde lidstaat bevindt;
b)
"eis": elke afzonderlijke uit de regelgeving voortvloeiende beheerseis in een bepaalde handeling, waarnaar verwezen wordt in het in bijlage II genoemde recht van de Unie, en die inhoudelijk verschilt van de andere in diezelfde handeling gestelde eisen.
Artikel 92 Betrokken begunstigden
Artikel 91 is van toepassing op begunstigden die rechtstreekse betalingen op grond van Verordening (EU) nr. 1307/2013, betalingen op grond van de artikelen 46 en 47 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 en jaarlijkse premies op grond van artikel 21, lid 1, onder a) en b), de artikelen 28 tot en met 31, artikel 33 en artikel 34 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 ontvangen.
Artikel 91 is echter niet van toepassing op begunstigden die deelnemen aan de in titel V, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoelde regeling voor kleine landbouwbedrijven. De in dat artikel vastgestelde sanctie is evenmin van toepassing op de steun als bedoeld in artikel 28, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1305/2013.
Artikel 93 Voorschriften betreffende de randvoorwaarden
1. De voorschriften betreffende de randvoorwaarden bevatten de uit het recht van de Unie voortvloeiende beheerseisen en de op nationaal niveau vastgestelde normen voor een goede landbouw- en milieuconditie van grond die zijn vermeld in bijlage II en betrekking hebben op:
a. a) het milieu, klimaatverandering en een goede landbouwconditie van grond;
b) de volksgezondheid, de diergezondheid en de gezondheid van planten;
c) het dierenwelzijn.
2. De in bijlage II bedoelde rechtshandelingen die betrekking hebben op de uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen, gelden in de versie waarin zij van kracht zijn en, in het geval van richtlijnen, zoals deze zijn omgezet door de lidstaten.
[…]
Artikel 97 Het opleggen van de administratieve sanctie
1. De in artikel 91 bedoelde administratieve sanctie wordt opgelegd wanneer voorschriften betreffende de randvoorwaarden op enig moment in een bepaald kalenderjaar ("betrokken kalenderjaar") niet worden nageleefd en de niet-naleving in kwestie rechtstreeks kan worden toegeschreven aan de begunstigde die de steunaanvraag of de betalingsaanvraag in het betrokken kalenderjaar heeft ingediend.
De eerste alinea is van overeenkomstige toepassing op begunstigden ten aanzien van wie wordt geconstateerd dat zij niet aan de voorschriften betreffende de randvoorwaarden hebben voldaan op enig moment gedurende de drie jaar vanaf 1 januari van het jaar dat volgt op het kalenderjaar waarin de eerste betaling in het kader van de steunprogramma’s voor herstructurering en omschakeling is toegekend of op enig moment gedurende één jaar vanaf 1 januari van het jaar dat volgt op het kalenderjaar waarin de betaling in het kader van de steunprogramma's voor groen oogsten is toegekend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1308/2013 ("de betrokken jaren").
[…]
Artikel 99 Berekening van de administratieve sanctie
1. De in artikel 91 bedoelde administratieve sanctie wordt opgelegd in de vorm van een verlaging of uitsluiting van het totale bedrag van de in artikel 92 bedoelde betalingen die aan de desbetreffende begunstigde zijn toegekend of moeten worden toegekend voor steunaanvragen die hij in het kalenderjaar van de constatering van de niet-naleving heeft ingediend of zal indienen.
Voor de berekening van deze verlagingen en uitsluitingen wordt rekening gehouden met de ernst, de omvang, het permanente karakter en de herhaling van de geconstateerde niet-naleving en met de in de leden 2, 3 en 4 beschreven criteria.
2. In het geval van niet-naleving die aan nalatigheid te wijten is, bedraagt het verlagingspercentage ten hoogste 5 % en bij herhaling ten hoogste 15 %.
De lidstaten kunnen een vroegtijdig waarschuwingssysteem opzetten voor gevallen van niet-naleving die, gelet op hun geringe ernst, omvang en duur, in naar behoren gemotiveerde gevallen geen aanleiding geven tot een verlaging of uitsluiting. Indien een lidstaat besluit gebruik te maken van die mogelijkheid, geeft de bevoegde autoriteit de begunstigde eerst een waarschuwing, waarin de begunstigde op de hoogte wordt gebracht van de constatering van de niet-naleving en van de verplichting om corrigerende actie te ondernemen. Indien bij
een latere controle wordt vastgesteld dat de niet-naleving niet is verholpen, wordt de verlaging krachtens de eerste alinea met terugwerkende kracht toegepast.
Gevallen van niet-naleving die een rechtstreeks gevaar voor de volksgezondheid of de gezondheid van dieren vormen, geven altijd aanleiding tot verlaging of uitsluiting.
De lidstaten kunnen begunstigden die voor het eerst een vroegtijdige waarschuwing hebben gekregen voorrang verlenen bij de toegang tot het bedrijfsadviseringssysteem.
3. In geval van opzettelijke niet-naleving is het verlagingspercentage niet lager dan 20 % en kan het zover oplopen tot de volledige uitsluiting van een of meer steunregelingen en kan worden toegepast voor één of meer kalenderjaren.
4. Het totale bedrag aan verlagingen en uitsluitingen voor één kalenderjaar mag in geen geval hoger zijn dan het in lid 1, eerste alinea, bedoelde totale bedrag.
Uitvoeringsverordening (EU) nr. 809/2014 van de Commissie van 17 juli 2014 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem, plattelandsontwikkelingsmaatregelen en de randvoorwaarden
Artikel 73 Algemene beginselen
[…]
4. De administratieve sanctie wordt toegepast op het totale bedrag van de in artikel 92 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 bedoelde betalingen die aan deze begunstigde zijn toegekend of moeten worden toegekend:
a. a) voor steunaanvragen of betalingsaanvragen die hij in het jaar van de constatering van de niet-naleving heeft ingediend of zal indienen; en/of
[...].
Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem en de voorwaarden voor weigering of intrekking van betalingen en voor administratieve sancties in het kader van rechtstreekse betalingen, plattelandsontwikkelingsbijstand en de randvoorwaarden
Artikel 38 Algemene voorschriften betreffende niet-naleving
1. Onder een „herhaling” van een niet-naleving wordt verstaan een meer dan eenmaal binnen een periode van drie opeenvolgende kalenderjaren geconstateerde niet-naleving van dezelfde eis of norm, mits de begunstigde in kennis is gesteld en, naargelang van het geval, de mogelijkheid heeft gehad de nodige maatregelen te nemen om die eerdere niet-naleving te beëindigen. In het kader van de constatering van de herhaling van een niet-naleving wordt rekening gehouden met niet-nalevingen die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1122/2009 zijn geconstateerd, en wordt met name GLMC 3, zoals vermeld in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 1306/2013, geacht gelijkwaardig te zijn aan RBE 2 van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 73/2009 in de versie die op 21 december 2013 van kracht was.
2. Bij de bepaling van de „omvang” van een niet-naleving wordt er met name rekening mee gehouden of de niet-naleving verstrekkende gevolgen heeft dan wel of de gevolgen tot het landbouwbedrijf zelf beperkt blijven.
3. De „ernst” van een niet-naleving is met name afhankelijk van het belang van de gevolgen van de niet-naleving, gelet op de doelstellingen van de betrokken eis of norm.
4. Of een niet-naleving een „permanent karakter” heeft, is met name afhankelijk van de lengte van de periode waarin de effecten blijven bestaan, of van de mogelijkheden om die effecten met redelijke middelen te beëindigen.
5. Voor de toepassing van dit hoofdstuk worden niet-nalevingen geacht te zijn „geconstateerd” indien zij worden vastgesteld bij controles van welke aard ook overeenkomstig de onderhavige verordening of nadat zij op een andere wijze onder de aandacht van de bevoegde controleautoriteit of, in voorkomend geval, het betaalorgaan zijn gebracht.
Artikel 40 Berekening en toepassing van administratieve sancties in geval van opzettelijke niet-naleving
Wanneer een begunstigde de geconstateerde niet-naleving met opzet heeft begaan, bedraagt de verlaging die op het in artikel 39, lid 1, bedoelde totale bedrag moet worden toegepast, in de regel 20 % van dat totale bedrag.
Het betaalorgaan kan evenwel op basis van de beoordeling van het belang van de niet-naleving die de bevoegde controleautoriteit in het evaluatiegedeelte van het controleverslag daaraan heeft toegekend op basis van de in artikel 38, leden 1 tot en met 4, genoemde criteria, besluiten om dat percentage te verlagen tot niet minder dan 15 % of te verhogen tot maximaal 100 % van dat totale bedrag.
Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB
Artikel 3.1. Randvoorwaarden
1. Een landbouwer die een aanvraag heeft ingediend voor rechtstreekse betalingen als bedoeld in artikel 2.1, tweede lid, neemt de volgende bepalingen in acht:
a. de beheerseisen, bedoeld in artikel 93, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 1306/2013, opgenomen in bijlage 3, en
b. de normen voor het in goede landbouw- en milieuconditie houden van landbouwareaal, bedoeld in artikel 93, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 1306/2013, opgenomen in bijlage 4.
[…]
Bijlage 3. bij artikel 3.1, onderdeel a
Beheerseisen als bedoeld in artikel 93, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 1306/2013
[…]
RBE 13.Artikel 4 van Richtlijn 98/58/EG van de Raad van 20 juli 1998 tot vaststelling van minimumnormen voor de bescherming van voor landbouwdoeleinden gehouden dieren (Pb L 221):
[…]
13.6
artikelen 1.7, onderdeel c, en 2.4, vijfde lid, van het Besluit houders van dieren;
[…]”
Beleidsregel Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB
Artikel 3
1. Een niet-naleving is opzettelijk begaan indien de landbouwer de desbetreffende niet-naleving heeft beoogd of indien de landbouwer het risico heeft aanvaard dat zijn handelen of nalaten een niet-naleving tot gevolg heeft.
2 Opzet wordt beoordeeld aan de hand van de volgende criteria:
a.in de omschrijving van de betrokken randvoorwaarde wordt een rechtstreeks verband met de opzettelijkheid van de niet-naleving gelegd;
b.de mate van complexiteit van de randvoorwaarde;
c.de aanwezigheid van langdurig bestendig beleid;
d.de niet-naleving veronderstelt een actieve handeling dan wel het bewust nalaten van een handeling;
e.de omstandigheid dat de landbouwer reeds eerder op de hoogte is gesteld van onvolkomenheden in de naleving ten aanzien van de randvoorwaarde;
f.de mate waarin de randvoorwaarde niet wordt nageleefd.
3. In het geval waarin een niet-naleving door een derde is begaan op de landbouwgrond of in het kader van het bedrijf van een landbouwer wordt desbetreffende niet-naleving aan de landbouwer toegerekend als een opzettelijke niet-naleving indien de landbouwer heeft beoogd of het risico heeft aanvaard dat de niet-naleving zou plaatsvinden blijkens:
a. de keuze voor de derde,
b. het door de landbouwer op de derde uitgeoefende toezicht, of
c. de door de landbouwer aan de derde gegeven instructies. […]
Besluit houders van dieren
Artikel 1.7. Verzorgen van dieren
Degene die een dier houdt, draagt er zorg voor dat een dier:
[…]
c. dat ziek of gewond lijkt onmiddellijk op passende wijze wordt verzorgd;
[…]
Artikel 2.4. Verzorging van productiedieren
[…]
4 Een ziek of gewond dier wordt zo nodig afgezonderd in een passend onderkomen dat zo nodig is voorzien van droog strooisel.
5 Wanneer de zorg, bedoeld in artikel 1.7, aanhef en onderdeel c, geen verbetering in de toestand van het dier brengt, wordt zo spoedig mogelijk een dierenarts geraadpleegd.
[…]