ECLI:NL:CBB:2025:15

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
15 januari 2025
Zaaknummer
22/362
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Prejudicieel verzoek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Prejudiciële vragen inzake de Landbouwkwaliteitswet en de teelt van bloembollen met betrekking tot het tulpenmozaïekvirus

In deze zaak heeft [naam 1] V.O.F. hoger beroep ingesteld tegen een tuchtbeschikking van het Tuchtgerecht voor de Bloembollensector, die op 13 januari 2022 een geldboete van € 12.500,- oplegde wegens het opplanten van tulpenbollen die waren afgekeurd vanwege de aanwezigheid van het tulpenmozaïekvirus (TBV). De zaak betreft de vraag of het opplanten van deze bollen kan worden beschouwd als 'in de handel brengen' in de zin van de Landbouwkwaliteitswet en de bijbehorende Europese richtlijnen. Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven heeft op 21 januari 2025 prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie over de interpretatie van relevante bepalingen in de richtlijn 98/56/EG, met name over de definities van 'in de handel brengen' en de uitzonderingen voor de instandhouding van genetische diversiteit. De zaak is van belang voor de bloembollensector en de toepassing van de regelgeving omtrent de teelt en verkoop van bloembollen. Het College heeft de procedure geschorst in afwachting van de prejudiciële beslissing van het Hof.

Uitspraak

verwijzingsuitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/362
verwijzingsuitspraak van de meervoudige kamer van 21 januari 2025 op het hoger beroep van

[naam 1] V.O.F., te [plaats] ( [naam 1] )

(gemachtigde: mr. R. de Bondt)
tegen de tuchtbeschikking van het Tuchtgerecht voor de Bloembollensector (tuchtgerecht) van 13 januari 2022, gegeven in de zaak tegen [naam 1] , aanhangig gemaakt door
het bestuur van de Stichting Bloembollenkeuringsdienst (BKD)
(gemachtigde: mr. A.J. Drop)

Procesverloop in hoger beroep

[naam 1] heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van het tuchtgerecht van 13 januari 2022, met nummer 349-21.
De BKD heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zitting was op 25 oktober 2023. Aan de zitting hebben deelgenomen de gemachtigden van partijen. Verder waren [naam 2] en [naam 3] , namens [naam 1] , en [naam 4] en [naam 5] , namens de BKD, aanwezig. Het onderzoek is op de zitting gesloten.
Bij brief van 22 november 2023 heeft het College het onderzoek heropend teneinde een prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof van Justitie) te stellen. Het College heeft partijen voorafgaand, op en na een zitting op 21 augustus 2024, in de gelegenheid gesteld een zienswijze te geven op de conceptvragen. Hiervan hebben partijen gebruik gemaakt.
Aan de zitting van 21 augustus 2024 hebben deelgenomen [naam 2] , namens [naam 1] , bijgestaan door haar gemachtigde en [naam 4] , namens de BKD, bijgestaan door haar gemachtigde.

Grondslag van het geschil

1 Het College gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
[naam 1] is een vennootschap onder firma en houdt zich bezig met de teelt van bloembollen. Zij is bij de BKD aangesloten.
1.2
In het voorjaar van 2020 heeft de BKD tijdens veldinspecties in partijen tulpen [… 1] , [… 2] en [… 3] van [naam 1] meer dan 4% tulpenmozaïekvirus (TBV) aangetroffen. Met de besluiten van respectievelijk 20 april 2020, 29 mei 2020 en 5 mei 2020 zijn de partijen afgekeurd.
1.3
In het voorjaar van 2020 is in op naam van [naam 1] staande partijen tulpen [… 4] en [… 5] meer dan 6% TBV aangetroffen. Met besluiten van respectievelijk 10 juni 2020 en 15 juni 2020 zijn de partijen afgekeurd.
1.4
In de Registratie Voorjaarsgewassen 2021 heeft [naam 1] aangegeven dat zij op verschillende aren de tulpencultivars [… 1] , [… 2] , [… 3] , [… 4] en [… 5] heeft geplant.
1.5
Met een brief van 20 januari 2021 heeft de BKD [naam 1] om opheldering gevraagd over de opplant van deze partijen.
1.6
Met een e-mail van 21 januari 2021 heeft [naam 1] laten weten dat zij meer dan 400 tulpensoorten bij de BKD heeft geregistreerd en dat deze vijf soorten er doorheen geglipt zijn. Tevens heeft zij ontheffing aangevraagd voor het opplanten van deze vijf partijen.
1.7
Met een brief van 25 januari 2021 heeft de BKD aan [naam 1] voor de partijen [… 3] , [… 1] en [… 2] twee opties voorgelegd: of [naam 1] gaat binnen veertien dagen na dagtekening over tot vernietiging van de betreffende partijen (optie A); of [naam 1] gaat niet over tot vernietiging waarna de kwestie ter beoordeling aan het tuchtgerecht wordt voorgelegd (optie B).
1.8
Met een brief van 25 januari 2021 heeft de BKD ontheffing verleend voor het eenmalig onder voorwaarden opplanten van de partijen [… 4] en [… 5] . De BKD heeft aangekondigd dat zij als gevolg van de voortijdige opplant en het achterwege blijven van een tijdige aanvraag deze kwestie ter beoordeling aan het tuchtgerecht zal voorleggen.
1.9
Met een e-mail van 26 januari 2021 heeft [naam 1] laten weten dat zij het niet eens is met de afkeuringen van de partijen en heeft zij de BKD verzocht om haar in de gelegenheid te stellen de partijen alsnog op te knappen. Met opknappen wordt bedoeld het zuiveren van de partij door de met TBV besmette tulpenbollen eruit te selecteren.
1.1
Met een e-mail van 29 januari 2021 heeft de BKD gesteld dat [naam 1] geen goede motiveringen heeft aangedragen om de door de BKD genomen beslissingen
te herzien.
1.11
Met een e-mail van 1 februari 2021 heeft [naam 1] hierop gereageerd.
1.12
Met een e-mail van 10 februari 2021 heeft de BKD de gevraagde mogelijkheid om de partijen in het voorjaar van 2021 alsnog op te knappen afgewezen.
1.13
Met een e-mail van 10 februari 2021 heeft [naam 1] de BKD verzocht om de zaak aan het tuchtgerecht voor te leggen.

Uitspraak van het tuchtgerecht

2.1
In de tuchtrechtelijke verklaring als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van het Tuchtrechtbesluit Landbouwkwaliteitswet heeft de BKD aan [naam 1] het volgende ten laste gelegd:
“dat hij, in het najaar van 2020 bloembollen van het gewas tulp van de cultivar [… 1] ,
heeft opgeplant, althans geteeld, met het oogmerk deze bloembollen te oogsten, althans
bedrijfsmatig voort te brengen, welke bloembollen niet rechtstreeks afkomstig waren van
materiaal dat in het stadium van staand gewas bij controle nagenoeg vrij is bevonden van
schadelijke organismen en ziekten, dan wel tekenen of symptomen daarvan, zoals bedoeld
in artikel 9 van het Landbouwkwaliteitsbesluit 2007 jo. artikel 3, eerste lid en artikel vijf,
vierde lid van de Richtlijn 98/56 EG;
dat hij, in het najaar van 2020 bloembollen van het gewas tulp van de cultivar [… 2] ,
heeft opgeplant, althans geteeld, met het oogmerk deze bloembollen te oogsten, althans
bedrijfsmatig voort te brengen, welke bloembollen niet rechtstreeks afkomstig waren van
materiaal dat in het stadium van staand gewas bij controle nagenoeg vrij is bevonden van
schadelijke organismen en ziekten, dan wel tekenen of symptomen daarvan, zoals bedoeld
in artikel 9 van het Landbouwkwaliteitsbesluit 2007 jo. artikel 3, eerste lid en artikel vijf,
vierde lid van de Richtlijn 98/56 EG;
dat hij, in het najaar van 2020 bloembollen van het gewas tulp van de cultivar [… 3] ,
heeft opgeplant, althans geteeld, met het oogmerk deze bloembollen te oogsten, althans
bedrijfsmatig voort te brengen, welke bloembollen niet rechtstreeks afkomstig waren van
materiaal dat in het stadium van staand gewas bij controle nagenoeg vrij is bevonden van
schadelijke organismen en ziekten, dan wel tekenen of symptomen daarvan, zoals bedoeld
in artikel 9 van het Landbouwkwaliteitsbesluit 2007 jo. artikel 3, eerste lid en artikel vijf,
vierde lid van de Richtlijn 98/56 EG;
dat hij, in het najaar van 2020 bloembollen van het gewas tulp van de cultivar [… 4] ,
heeft opgeplant, althans geteeld, met het oogmerk deze bloembollen te oogsten,
althans bedrijfsmatig voort te brengen, welke bloembollen niet rechtstreeks afkomstig waren
van materiaal dat in het stadium van staand gewas bij controle nagenoeg vrij is bevonden
van schadelijke organismen en ziekten, dan wel tekenen of symptomen daarvan, zoals
bedoeld in artikel 9 van het Landbouwkwaliteitsbesluit 2007 jo. artikel 3, eerste lid en artikel
vijf, vierde lid van de Richtlijn 98/56 EG;
dat hij, in het najaar van 2020 bloembollen van het gewas tulp van de cultivar [… 5] ,
heeft opgeplant, althans geteeld, met het oogmerk deze bloembollen te oogsten, althans
bedrijfsmatig voort te brengen, welke bloembollen niet rechtstreeks afkomstig waren van
materiaal dat in het stadium van staand gewas bij controle nagenoeg vrij is bevonden van
schadelijke organismen en ziekten, dan wel tekenen of symptomen daarvan, zoals bedoeld
in artikel 9 van het Landbouwkwaliteitsbesluit 2007 jo. artikel 3, eerste lid en artikel vijf,
vierde lid van de Richtlijn 98/56 EG;”
2.2
Bij de bestreden uitspraak heeft het tuchtgerecht het aan [naam 1] ten laste gelegde bewezen verklaard. Het bewezen verklaarde levert naar het oordeel van het tuchtgerecht een meervoudige overtreding op van artikel 9 van het Landbouwkwaliteitsbesluit 2007 in samenhang met artikel 3, eerste lid en artikel 5, vierde lid, van de Richtlijn 98/56/EG van de Raad van 20 juli 1998 betreffende het in de handel brengen van teeltmateriaal van siergewassen (Richtlijn 98/56). Het tuchtgerecht heeft [naam 1] als maatregel een onvoorwaardelijke geldboete opgelegd van € 12.500,-.
2.3
Het tuchtgerecht heeft overwogen dat [naam 1] niet heeft betwist dat de partijen [… 1] , [… 2] , [… 3] , [… 4] en [… 5] zijn afgekeurd, dat zij schriftelijk op de hoogte is gesteld van deze afkeuringen en de bijbehorende maatregelen, en dat zij de partijen vervolgens desondanks heeft opgeplant. Daarmee staat vast dat [naam 1] de tenlastegelegde overtredingen heeft begaan. [naam 1] is het oneens met de afkeuringen en de maatregelen die daaruit volgens de regelgeving van de BKD voortvloeien. Het tuchtgerecht kan hier niet in mee gaan. Ten eerste is niet gebleken dat de afkeuringen op onjuiste gronden hebben plaatsgevonden. Verder is het niet aan het tuchtgerecht om zich uit te laten over de kwaliteit van de toepasselijke regelgeving van de BKD. Het tuchtgerecht dient te toetsen of [naam 1] zich aan de in de tenlastelegging genoemde regelgeving heeft gehouden. Indien [naam 1] zich sterk wil maken voor verandering van de wet- en regelgeving zoals die door de BKD wordt uitgevoerd, zullen daarvoor andere wegen dienen te worden bewandeld.
Het tuchtgerecht neemt als verzwarende omstandigheid in haar beoordeling bij de
overtredingen mee dat [naam 1] al meermaals door het tuchtgerecht is veroordeeld voor
(soortgelijke) vergrijpen.
Regelgevend kader
Unierecht
3 Richtlijn 98/56, luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

Artikel 2
In deze richtlijn wordt verstaan onder:
(…)
3. In de handel brengen: het verkopen of leveren door een leverancier aan een andere persoon. Verkoop omvat het ter beschikking of in voorraad houden, tentoonstellen met het oog op verkoop, te koop aanbieden;
(…)
Artikel 3
1. Leveranciers mogen teeltmateriaal alleen in de handel brengen wanneer dit voldoet aan de in deze richtlijn genoemde vereisten.
2. Lid 1 is niet van toepassing op teeltmateriaal dat is bestemd voor:
(…)
c) instandhouding van de genetische diversiteit.
(…)
3. Volgens de procedure van artikel 17 kunnen gedetailleerde regels voor de toepassing van lid 2 worden vastgesteld.
(…)
Artikel 5
(…)
4. Voor bloembollen moet bovendien aan het volgende vereiste worden voldaan: het teeltmateriaal moet rechtstreeks afkomstig zijn van materiaal dat in het stadium van staand gewas bij controle nagenoeg vrij is bevonden van schadelijke organismen en ziekten, dan wel tekenen of symptomen daarvan.
(…)
Artikel 12
1. De lidstaten eisen dat leveranciers alle nodige maatregelen treffen om te waarborgen dat aan de vereisten van deze richtlijn wordt voldaan. Daartoe zorgen de lidstaten ervoor dat teeltmateriaal officieel wordt geïnspecteerd:
— tenminste steekproefsgewijs; en
— tenminste bij het in de handel brengen voor personen die zich beroepshalve bezighouden met de productie of verkoop van siergewassen of teeltmateriaal, teneinde na te gaan of aan de vereisten wordt voldaan. De lidstaten kunnen ook monsters nemen om na te gaan of aan de vereisten wordt voldaan. Bij de uitvoering van het toezicht en de controle hebben de
verantwoordelijke officiële instanties op alle redelijke tijdstippen vrije toegang tot alle delen van de vestigingen van de leveranciers.
De Commissie legt vóór 31 december 2002 aan de Raad een verslag voor over de werking van deze controleregelingen, samen met eventuele voorstellen, die, indien daartoe aanleiding bestaat, voorstellen kunnen omvatten om vereisten van deze richtlijn te laten vervallen voor de detailhandel.
(…)”
Nationaal recht
4 Het Landbouwkwaliteitsbesluit 2007 luidde, ten tijde en voor zover hier van belang, als volgt:
“Artikel 1
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
- in de handel brengen: in het vrije verkeer bedrijfsmatig ter beschikking of in voorraad houden, uitstallen of te koop aanbieden, verkopen, bezitten met het oog op de verkoop, alsmede tegen of zonder vergoeding aan derden beschikbaar stellen, leveren of overdragen;
(…)
Artikel 9
Teeltmateriaal van bloembollen wordt slechts in de handel gebracht indien voldaan is aan de artikelen 3 tot en met 9 van Richtlijn 98/56 en bij of krachtens dit besluit gestelde regels.”
Standpunt [naam 1]
5.1
[naam 1] drijft sinds 1951 een onderneming in het telen en verhandelen van tuintulpen. Het assortiment van [naam 1] bestaat uit 455 verschillende tulpenrassen. Van veel van deze tulpenrassen bestaat maar een kleine hoeveelheid bloembollen en [naam 1] is de enige kweker die deze tulpenrassen teelt. [naam 1] teelt van deze tulpenrassen voor de
instandhouding van het betreffende tulpenras, en niet om deze te verhandelen. Het telen van veel verschillende tulpenrassen en tulpenrassen die andere kwekers niet (meer) kweken maakt [naam 1] uniek. Het als enige telen van een bepaald tulpenras brengt mee dat het vernietigen van de bloembollen ook het vernietigen van het tulpenras inhoudt. Wanneer in zo’n tulpenras ziekten of (ongewenste) virussen worden aangetroffen probeert [naam 1] in de teelt de besmette bloembollen eruit te selecteren (opknappen) en niet alle bloembollen te vernietigen, om het tulpenras voor uitsterven te behoeden. De kosten van dit selecteren wegen dikwijls niet op tegen de opbrengsten van zo'n tulpenras. Uit zakelijke overwegingen zou het gunstiger zijn om niet te selecteren, maar in geval van ziektes alle bloembollen van zo'n tulpenras te vernietigen, althans niet opnieuw op te planten. [naam 2] , een van de vennoten van [naam 1] V.O.F., is echter ook een liefhebber van tulpen, om welke reden zij soms niet commerciële keuzes maakt, om een tulpenras in stand te houden.
5.2
[naam 1] voert aan dat zij de vijf partijen bloembollen in 2020 heeft opgeplant, maar daarna niet in de handel heeft gebracht en dit ook niet heeft beoogd. [naam 1] is tijdens het opplanten eigenaar gebleven van deze bloembollen. Na het rooien van de bloembollen in 2021 heeft zij uit de partijen [… 1] en [… 3] de met TBV besmette bloembollen geselecteerd. De partijen [… 4] , [… 2] en [… 5] zijn na het rooien vernietigd.
5.3
[naam 1] vraagt het College de beslissing van het tuchtgerecht te vernietigen. Voor zover het College de beslissing van het tuchtgerecht in stand houdt, verzoekt [naam 1] het College de opgelegde geldboete te matigen bij gebreke van kwader trouw bij [naam 1] , vanwege het ontbreken van economisch voordeel en omdat aan [naam 1] een ontheffing is verleend voor het opplanten van de (in omvang en waarde gemeten grootste) partijen [… 4] en [… 5] .
Standpunt BKD
6 Het opplanten van niet daartoe goedgekeurde partijen bloembollen is in strijd met het bepaalde in artikel 3, eerste lid, in samenhang met artikel 5, vierde lid, van de Richtlijn 98/56 waarnaar wordt verwezen in artikel 9 van het Landbouwkwaliteitsbesluit 2007 en zoals is ten laste gelegd in de tuchtrechtelijke verklaring. Opzet of het niet te goeder trouw zijn, vormt geen element van deze overtreding. De BKD volgt de definitie van “verhandelen” zoals neergelegd in artikel 2, derde lid, van de Richtlijn 98/56. Hieronder valt volgens haar ook “het ter beschikking houden”. [naam 1] heeft de in deze zaak aan de orde zijnde partijen bloembollen “ter beschikking” gehouden door deze te telen en ze zo in de handel gebracht. Daarmee zijn de eisen waaraan het teeltmateriaal moet voldoen van de artikelen 3 tot en met 9 van de Richtlijn 98/56 (waarnaar in artikel 9 van het Landbouwkwaliteitsbesluit 2007 wordt verwezen) van toepassing.
Voorwerp van het geschil
7 Ter beoordeling staat of het tuchtgerecht terecht heeft vastgesteld dat [naam 1] door vijf partijen tulpenbollen die vanwege de aanwezigheid van TBV waren afgekeurd opnieuw op te planten, in strijd heeft gehandeld met artikel 3, eerste lid, in samenhang met artikel
5, vierde lid, van de Richtlijn 98/56. Daarbij moet de vraag worden beantwoord of [naam 1] door het opplanten van de tulpenbollen deze in de handel heeft gebracht in de zin van artikel 1 van het Landbouwkwaliteitsbesluit 2007 en artikel 2, derde lid, van de Richtlijn 98/56 EG.
Motivering van de prejudiciële vragen
8 Tussen partijen is niet in geschil dat de partijen tulpen [… 1] , [… 2] , [… 3] , [… 4] en [… 5] met de in april tot en met juni 2020 genomen besluiten waren afgekeurd omdat daarin TBV was aangetroffen. Partijen verschillen van mening over de vraag of [naam 1] met het opplanten deze bloembollen in de handel heeft gebracht.
9 [naam 1] stelt zich op het standpunt dat in de handel brengen alleen handelingen kan omvatten die plaatsvinden na het oogsten van de tulpenbollen en niet al na het moment van opplanten. De BKD is van mening dat [naam 1] door bloembollen op te planten deze bloembollen ter beschikking heeft gehouden en dus op dat moment in de handel heeft gebracht. De BKD controleert bij kwekers die bedrijfsmatig bloembollen verhandelen. Tegen die achtergrond meent de BKD dat het begrip “in de handel brengen” zo moet worden uitgelegd dat hiervan al sprake is vanaf het moment dat de bloembol wordt opgeplant. Een andere uitleg zou volgens BKD bovendien het uitvoeren van haar controlerende taken ernstig bemoeilijken.
10 Het College overweegt dat de BKD [naam 1] verwijt dat zij artikel 9 van het Landbouwkwaliteitsbesluit 2007 in samenhang met artikel 3, eerste lid, en artikel 5, vierde lid, van de Richtlijn 98/56 heeft overtreden. In artikel 9 van het Landbouwkwaliteitsbesluit 2007 wordt voor de voorwaarden waaronder teeltmateriaal van bloembollen in de handel wordt gebracht, verwezen naar artikel 3 tot en met 9 van de Richtlijn 98/56. In artikel 2, derde lid, van de Richtlijn 98/56 en in artikel 1 van het Landbouwkwaliteitsbesluit 2007 staan definities van “in de handel brengen”. Deze definities komen grotendeels overeen, maar zijn niet identiek. Beide definities bevatten het begrip “ter beschikking houden”.
11.1
De eerste zin van de definitie van artikel 2, derde lid, van de Richtlijn 98/56 omschrijft “in de handel brengen” als verkopen of leveren. De tweede zin geeft vervolgens een definitie van “verkoop”, waartoe ook de in die tweede zin genoemde activiteiten worden gerekend. Het College overweegt dat als de definitie van “verkoop” in de tweede zin moet worden uitgelegd in de lijn van het in de eerste zin genoemde “in de handel brengen”, het mogelijk meer voor de hand ligt om aan “verkoop” een uitleg te geven die uitsluitend ziet op activiteiten die zijn gerelateerd aan de (handels)fase van een verkoop of levering. Dat zou betekenen dat activiteiten die plaatsvinden in de (productie)fase waarin de bloembollen nog geen gereed product zijn, omdat ze nog zijn opgeplant dan wel worden geteeld, niet vallen onder de definitie van “verkoop” en dus ook niet kunnen vallen onder “het ter beschikking houden” in de zin van deze bepaling. In dit verband wijst het College op artikel 12, eerste lid, van de Richtlijn 98/56, dat ook lijkt te pleiten voor deze uitleg. Ingevolge die bepaling zorgen de lidstaten ervoor dat teeltmateriaal officieel wordt geïnspecteerd “ten minste bij het in de handel brengen”. Hieruit lijkt immers te volgen dat er ook een fase is voorafgaand aan het “in de handel brengen” waarin het teeltmateriaal geïnspecteerd kan worden. De uitleg van de BKD, dat met het opplanten al teeltmateriaal in de handel wordt gebracht, lijkt geen ruimte te bieden voor het onderscheiden van een dergelijke voorafgaande fase.
11.2
Ook als de in de tweede zin genoemde omschrijving van “verkoop” niet moet worden uitgelegd in de lijn van het “in de handel brengen” in de eerste zin, maar als op zichzelf staand, aan de hand van een taalkundige uitleg, rijst nog steeds de vraag of deze uitleg zo ruim moet zijn dat ook activiteiten in de (productie)fase van het opplanten van de bloembollen hieronder vallen.
12 Als in de handel brengen niet zo moet worden uitgelegd dat ook het opplanten hier onder valt, dan moet vervolgens de vraag worden beantwoord of het een lidstaat is toegestaan om in de nationale regelgeving een ruimere, meer activiteiten omvattende definitie van “in de handel brengen” te hanteren dan de definitie in artikel 2, derde lid, van de Richtlijn 98/56. In punt 10 van de preambule staat dat communautaire controlemaatregelen moeten worden getroffen om te garanderen dat de normen van deze richtlijn in alle lidstaten op gelijke wijze worden toegepast. In punt 18 staat dat bij de voorganger van de Richtlijn 98/56 – Richtlijn 91/682/EEG van de Raad van 19 december 1991 betreffende het in de handel brengen van teeltmateriaal van siergewassen, alsmede van siergewassen – die met Richtlijn 98/56 eenvoudiger en duidelijker is gemaakt, op communautair niveau geharmoniseerde voorschriften werden vastgesteld om de kopers in de gehele Gemeenschap de zekerheid te geven dat het teeltmateriaal en de siergewassen die zij ontvangen, fytosanitair in orde en van goede kwaliteit zijn. Dit pleit ervoor dat sprake is van minimumharmonisatie waarboven de lidstaten ruimte wordt gelaten om verdergaande normen vast te stellen, althans voor zover die zien op het in de handel brengen van de nationale productie van teeltmateriaal van siergewassen en niet het intracommunautaire handelsverkeer kunnen belemmeren.
13.1
Naast de uitleg van “in de handel brengen” verschillen partijen van mening over de mogelijkheid om een uitzondering te maken voor bloembollen die worden geteeld met het oog op de instandhouding van een bepaalde cultivar (of variëteit). Artikel 3, tweede lid, aanhef en onder c, van de Richtlijn 98/56 bepaalt dat het eerste lid van artikel 3 niet van toepassing is op teeltmateriaal dat bestemd is voor instandhouding van de genetische diversiteit. [naam 1] brengt naar voren dat haar assortiment bestaat uit 455 verschillende tulpenrassen. Van veel van deze tulpenrassen bestaat maar een kleine hoeveelheid bloembollen en [naam 1] is de enige kweker die deze tulpenrassen teelt. [naam 1] teelt deze tulpenrassen voor de instandhouding van het betreffende tulpenras en niet om deze te verhandelen. Volgens de BKD echter, ziet genetische diversiteit niet op de instandhouding van een bepaalde cultivar, maar op tulpen als specifieke plantensoort.
13.2
Richtlijn 98/56 geeft geen definitie van genetische diversiteit. Uit deze richtlijn, met inbegrip van artikel 3, kan niet worden opgemaakt dat genetische diversiteit uitsluitend betrekking heeft op het plantensoortniveau en niet ziet op de cultivars binnen een plantensoort. Dit pleit mogelijk voor een uitleg waaronder de instandhouding van de genetische diversiteit mede omvat de instandhouding van een cultivar.
14 In het geval dat de instandhouding van de genetische diversiteit (ook) betrekking heeft op het behoud van een bepaalde cultivar, of in ieder geval een beperkt aantal cultivars, dan dient de vraag zich aan of alleen een beroep kan worden gedaan op de uitzondering van het tweede lid van artikel 3 van de Richtlijn 98/56, indien en voor zover de in het derde lid van die bepaling genoemde gedetailleerde regels voor de toepassing van het tweede lid zijn opgesteld. De BKD wijst erop dat tot nog toe geen regels voor de toepassing van het tweede lid zijn vastgesteld. Volgens de BKD betekent dit dat [naam 1] hoe dan ook geen beroep kan doen op de uitzondering van het tweede lid. Daarnaast wijst de BKD op het risico dat zonder gedetailleerde regels iedere teler teeltmateriaal kan bestemmen voor de instandhouding ervan en daarmee buiten het toezicht op de naleving van de voorschriften uit de Richtlijn kan vallen. Het College kan uit de Richtlijn 98/56 niet zonder meer afleiden dat de BKD gelijk heeft dat alleen indien gedetailleerde regels voor de toepassing van het tweede lid zijn opgesteld een beroep kan worden gedaan op de uitzondering van artikel 3, tweede lid, van de Richtlijn 98/56.
15 In het licht van de standpunten die partijen over en weer hebben ingenomen en hetgeen hiervoor onder 10 tot en met 14 is overwogen, is de uitleg die aan het begrip “in de handel brengen” en meer specifiek de zinsnede “ter beschikking houden” in artikel 2, derde lid, van de Richtlijn 98/56 moet worden gegeven, de uitleg die moet worden gegeven aan “instandhouding van genetische diversiteit” in artikel 3, tweede lid, aanhef en onder c en de uitleg van artikel 3, derde lid, van de Richtlijn 98/56, niet zodanig duidelijk dat daarover redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is. Aangezien de uitleg van die bepalingen noodzakelijk is voor de beslechting van het geschil, is het College ingevolge artikel 267 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie gehouden dienaangaande het Hof van Justitie om een prejudiciële beslissing te verzoeken. Het College zal zich daarom tot het Hof van Justitie te wenden met de hierna geformuleerde prejudiciële vragen.
16 Het vorenstaande leidt ertoe dat de procedure voor het College in afwachting van de prejudiciële beslissing zal worden geschorst. Het College zal iedere verdere beslissing in dit geding aanhouden.

Beslissing

Het College:
- verzoekt het Hof van Justitie van de Europese Unie bij wijze van prejudiciële beslissing uitspraak te doen ten aanzien van de volgende vragen:
1. Moet de zinsnede “ter beschikking of in voorraad houden” in artikel 2, derde lid, van Richtlijn 98/56/EG zo worden uitgelegd dat hiervan ook sprake is als teeltmateriaal in de vorm van bloembollen is opgeplant, maar nog niet geoogst, zodat ook het opplanten van bloembollen maakt dat deze in de handel worden gebracht in de zin van deze bepaling?
2. Ziet de uitzondering van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder c, van Richtlijn 98/56/EG ook op de situatie waarin een bloembollenteler bloembollen opplant met het oog op de instandhouding van een bepaalde cultivar?
3. Kan op de uitzondering van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder c, van Richtlijn 98/56/EG ook een beroep worden gedaan als er nog geen gedetailleerde regels zijn vastgesteld als bedoeld in artikel 3, derde lid, van Richtlijn 98/56/EG?
4. Staat Richtlijn 98/56/EG toe, mede gelet op punt 10 van de overwegingen, dat lidstaten in bepalingen van nationaal recht die zijn bedoeld als implementatie van Richtlijn 98/56/EG en die verwijzen naar de artikelen 3 tot en met 9 van Richtlijn 98/56/EG, de term “in de handel brengen” een ruimere betekenis geven dan de definitie van artikel 2, derde lid, van de Richtlijn 98/56/EG, zodat ook het opplanten van bloembollen wordt beschouwd als “in de handel brengen” en overtreding van die bepalingen van nationaal recht kan worden beboet?
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.O. Kerkmeester, mr. H.S.J. Albers en mr. W.J.A.M. van Brussel, in aanwezigheid van mr. C.D.V. Efstratiades, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2025.
w.g. H.O. Kerkmeester w.g. C.D.V. Efstratiades