ECLI:NL:CBB:2024:950

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
13 december 2024
Publicatiedatum
3 januari 2025
Zaaknummer
24/1002
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening schorsing chauffeurskaart taxichauffeur verdacht van overtreding Opiumwet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 13 december 2024 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening van een taxichauffeur wiens chauffeurskaart door de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat was geschorst. De schorsing was het gevolg van een verdenking van overtreding van de Opiumwet, waarbij de taxichauffeur op 10 november 2024 was aangehouden voor het bezit en gebruik van lachgas. De voorzieningenrechter oordeelde dat de staatssecretaris voldoende redenen had om te veronderstellen dat de taxichauffeur niet voldeed aan de eisen voor een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) en dat de schorsing van de chauffeurskaart gerechtvaardigd was. De voorzieningenrechter weegt de ingrijpende gevolgen van de schorsing voor de taxichauffeur, die financieel in de problemen dreigt te komen, maar concludeert dat het belang van veilig taxivervoer zwaarder weegt. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, waarbij hij benadrukt dat de staatssecretaris bevoegd was om de schorsing op te leggen en dat de belangenafweging niet onevenredig was. De beslissing is openbaar uitgesproken en de staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 24/1002

uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 december 2024 op het verzoek om

voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam] te [plaats 1]

(gemachtigde: mr. N. Alberts)
en

de staatssecretaris van infrastructuur en waterstaat

(gemachtigde: mr. N. Polat)

Procesverloop

Met een besluit van 20 november 2024 (schorsingsbesluit) heeft de staatssecretaris de chauffeurskaart van [naam] tot 12 februari 2022 geschorst.
[naam] heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Daarnaast heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting van de voorzieningenrechter was op 12 december 2024. Daar waren aanwezig [naam] en zijn gemachtigde en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Overwegingen

Inleiding
1.1
Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij het College, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover in deze uitspraak een oordeel wordt gegeven over de rechtmatigheid van het schorsingsbesluit, is dat een voorlopig oordeel dat het College niet bindt in een eventuele bodemprocedure.
1.2
De voorzieningenrechter acht het aannemelijk dat het schorsingsbesluit voor [naam] ingrijpende gevolgen heeft, omdat hem daardoor tijdelijk het recht wordt ontnomen om taxivervoer op de opstapmarkt te verrichten. Volgens [naam] heeft hij daardoor zo’n groot verlies aan inkomen dat hij zijn schulden en vaste lasten niet meer kan betalen. Hij heeft geen financiële reserves omdat hij uit de schuldsanering komt. Zijn gezin, inclusief een pasgeboren dochter, is van hem afhankelijk. Hij heeft met stukken onderbouwd dat hij schulden heeft. Gelet op het vorenstaande is naar het oordeel van de voorzieningenrechter het spoedeisend belang gegeven. Dat het volgens de staatssecretaris niet lang meer hoeft te duren voordat [naam] een nieuwe VOG kan overleggen, omdat hij over een week de brief ontvangt waarna hij een VOG kan aanvragen en die VOG soms binnen een week wordt afgegeven als alles goed is, maakt dat gelet op de ernst van de financiële situatie van [naam] niet anders.
2.1
[naam] is werkzaam als taxichauffeur. Hij beschikt over de daarvoor op grond van artikel 81, vijfde lid, van het Besluit personenvervoer 2000 (Bp2000) vereiste chauffeurskaart.
2.2
De staatssecretaris heeft een melding gekregen dat uit processen-verbaal van de Politie Eenheid Noord-Holland, die op ambtseed of ambtsbelofte zijn opgemaakt en elektronisch zijn ondertekend, blijkt dat [naam] op 10 november 2024 om 8.58 uur is aangehouden op verdenking van het bezit of vervoer van lachgas, wat is verboden en strafbaar gesteld in de Opiumwet. Een hoofdagent heeft in zijn op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van bevindingen vermeld dat hij door collega’s naar de parkeerplaats bij het [locatie] te [plaats 2] was gestuurd waar een beveiliger twee personen in een auto had zien zitten die vermoedelijk lachgas gebruikten en die het terrein niet wilden verlaten. Hij zag dat in een auto [naam] op de stoel van de bijrijder zat en een ander persoon op die van de bestuurder. Hij heeft in het proces-verbaal, met verbetering van schrijffouten, verder nog vermeld:
“Ik zag dat [naam] een zwarte ballon vulde door middel van een lachgasfles en deze ballon met zijn rechterhand inademde. Ik zag dat [naam] vier lachgasflessen tussen zijn benen had staan. Ik zag dat de lachgasflessen waren voorzien van het merk [merk] . Ik ben ambtshalve bekend door een opleiding in drugscriminaliteit dat deze flessen alleen worden gebruikt voor commercieel gebruik. Ik zag op twee lachgasflessen een gebruikersventiel zitten geschikt als vulmechanisme voor ballonnen. Ik zag één los gebruikersventiel onder de bijrijdersstoel. Ik zag op drie lachgasflessen ijsvorming. Ik ben ambtshalve bekend dat deze ijsvorming ontstaat bij het gebruik van de lachgasflessen. Ik zag een open plastic zak met daarop een logo van ballonnen met daarin lege zwarte ballonnen. Ik ben ambtshalve bekend dat deze ballonnen veelvuldig worden gebruik voor het consumeren van lachgas. Ik zag dat dit dezelfde soort ballonnen waren als die [naam] eerder genoemd in zijn hand hield. Ik zag naast [naam] tussen de bestuurdersstoel het bestuurder portier meerdere lege gebruikte zwarte ballonnen liggen. Ik voelde aan deze ballonnen dat deze nog nat waren. Dit duidt op recent gebruik. Ik zag dat er twee lege gebruikte zwarte ballonnen lagen ter hoogte van de voeten van [lees: de persoon op de bestuurderstoel].”
Volgens een op ambtsbelofte door twee andere verbalisanten opgemaakt proces-verbaal van verhoor dat elektronisch is ondertekend, heeft [naam] verklaard dat hij niet wist dat gebruik en of handelen in lachgas in Nederland is verboden en heeft hij het bezit en vervoer van lachgas ontkend.
2.3
De officier van justitie heeft aan [naam] wegens overtreding van de Opiumwet een strafbeschikking van € 600,- opgelegd. [naam] heeft daartegen verzet ingesteld. Dat verzet zal ter zitting van strafrechter worden behandeld op 28 februari 2025.
3.1
De staatssecretaris heeft de chauffeurskaart van [naam] tot 12 februari 2022 geschorst in afwachting van het onderzoek naar een eventuele intrekking daarvan. Hij vermoedt dat [naam] niet langer voldoet aan de eisen voor een VOG voor taxichauffeur omdat hij wordt verdacht van het aanwezig hebben van lachgas, wat in de Opiumwet is verboden en strafbaar gesteld. Vanwege de ernst van die verdenking kan volgens de staatssecretaris de uitkomst van de reguliere procedure tot intrekking van de chauffeurskaart niet zonder schorsing van die kaart worden afgewacht. De staatssecretaris heeft ter zitting verklaard dat de schorsing wordt opgeheven zodra [naam] binnen de hem gestelde termijn een nieuwe VOG overlegt. In het besluit is vermeld dat de staatssecretaris zich ervan bewust is dat het schorsen van de chauffeurskaart voor [naam] ingrijpende financiële gevolgen heeft, maar dat het belang bij het waarborgen van de kwaliteit van taxivervoer zwaarder moet wegen dan het financiële belang van de taxichauffeur.
3.2
De staatssecretaris heeft er ter zitting op gewezen dat niet hij maar de dienst Justis beslist over de afgifte van een nieuwe VOG. Die maakt daarbij gebruik van het zogenoemde screeningsprofiel 65 (Taxibranche; chauffeurskaart). Volgens dat profiel komen houders van de chauffeurskaart in de uitoefening van hun functie vaak in aanraking met mensen in het uitgaanscircuit en zijn overtredingen van de Opiumwet daarom onverenigbaar met die functie. Het aanwezig hebben van lachgas, een middel op Lijst II van de Opiumwet, is op grond van artikel 3 C van de Opiumwet verboden en is in artikel 11 van de Opiumwet strafbaar gesteld. Daarom heeft de staatssecretaris [naam] verzocht om een nieuwe VOG te overleggen en in afwachting daarvan de chauffeurskaart geschorst.
4 [naam] ontkent dat hij de Opiumwet heeft overtreden en op 10 november 2024, toen hij op de stoel van de bijrijder van de auto van een ander is aangetroffen, lachgas heeft gebruikt, aanwezig heeft gehad of vervoerd. Hij was een bekende tegengekomen met wie hij in diens auto heeft zitten praten. Als hij had geweten dat lachgas verboden was had hij zich daarvan gedistantieerd. Hij was op het verkeerde moment op de verkeerde plaats. Er is geen bloedproef gedaan waaruit blijkt dat hij lachgas heeft gebruikt. Hij had geen lachgas in zijn eigen auto. Die stond daar vanaf 4.30 uur te laden aan de laadpaal. Dat kan hij bewijzen. Er waren andere chauffeurs bij. Dat een beveiliger tussen 8.30 en 9.00 uur last had van mensen die niet van de parkeerplaats weg wilden gaan, kan dus geen betrekking op hem hebben gehad. De kwaliteit van taxivervoer is door het hem verweten incident niet geschaad. Dat is in het schorsingsbesluit ook niet gemotiveerd.
Beoordeling
5.1
Ingevolge artikel 82, eerste lid, aanhef en onder c, van het Besluit personenvervoer 2000 (Bp2000) moet bij een aanvraag om een chauffeurskaart een met het oog op het uitoefenen van het beroep van taxichauffeur verleende verklaring omtrent het gedrag (ook: VOG), die niet ouder is dan vier maanden, worden overgelegd.
5.2
Ingevolge artikel 82, zesde lid, van het Bp2000 kan de staatssecretaris, indien hij vermoedt dat de bestuurder van een auto waarmee taxivervoer wordt verricht, niet meer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag, die chauffeur opnieuw verzoeken om afgifte van een verklaring omtrent het gedrag. De bestuurder moet deze binnen een door de staatssecretaris vast te stellen termijn overleggen.
5.3
Ingevolge artikel 10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Regeling gebruik boordcomputer en boordcomputerkaarten (Regeling), wordt een chauffeurskaart ingetrokken indien de bestuurder niet of niet tijdig als bedoeld in artikel 82, zesde lid, van het Bp2000, een nieuwe verklaring omtrent het gedrag overlegt.
5.4
Ingevolge artikel 10, derde lid, van de Regeling kan een chauffeurskaart voor een termijn van ten hoogste 12 weken worden geschorst in het belang van veilig taxivervoer danwel bij vermoeden van een geval als bedoeld in het eerste lid, onder d.
6.1
Een bestuursorgaan mag, onverminderd de eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van het bewijs, in beginsel afgaan op de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal, voor zover deze eigen waarnemingen van de opsteller van het rapport weergeven. Indien die bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.
6.2
Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft de staatssecretaris door zich te baseren op de genoemde processen-verbaal van de politie voldoende kennis vergaard over de relevante feiten. Daaruit blijkt dat een hoofdagent heeft gezien dat [naam] een ballon met lachgas vulde en dat inademde. Dat [naam] dat ontkent, is voor de voorzieningenrechter geen aanleiding om te twijfelen aan wat de hoofdagent blijkens zijn proces-verbaal van bevindingen heeft waargenomen. De voorzieningenrechter is niet bevoegd om te beoordelen of [naam] het hem verweten strafbare feit daadwerkelijk heeft begaan. Daartoe is alleen de strafrechter bevoegd. De voorzieningenrechter zal wat [naam] heeft aangevoerd ter ondersteuning van zijn standpunt dat hij dat strafbare feit niet heeft begaan daarom niet beoordelen. De voorzieningenrechter volstaat hier met het oordeel dat de staatssecretaris het vermoeden dat [naam] niet langer voldoet aan de eisen van een VOG heeft mogen baseren op de processen-verbaal van de politie, de strafbeschikking van de officier van justitie en het screeningsprofiel 65 dat de dienst Justis hanteert en het oordeel dat dat vermoeden van de staatssecretaris gerechtvaardigd is.
6.3
De staatssecretaris was in beginsel bevoegd om de chauffeurskaart van [naam] te schorsen vanwege het vermoeden dat hij niet tijdig een nieuwe VOG kan overleggen en heeft voor de uitoefening van die bevoegdheid een belangenafweging gemaakt. De staatssecretaris heeft bij het schorsingsbesluit de financieel nadelige gevolgen van dat besluit meegewogen, maar heeft dat minder zwaar laten wegen dan het algemeen belang van veilig taxivervoer. De voorzieningenrechter acht dat niet onevenredig. Een schorsing van een chauffeurskaart bij het vermoeden dat de houder geen nieuwe VOG kan overleggen, is een geschikt en noodzakelijk middel om ervoor te zorgen dat een taxichauffeur alleen dan zijn beroep kan uitoefenen als hij in het bezit is van de op grond van artikel 82, eerste lid, onder c, van het Bp2000 vereiste VOG, en aldus voldoet aan het vereiste van een betrouwbare bestuurder (vergelijk de uitspraak van 19 december 2023, ECLI:NL:CBB:2023:736). Voor zover [naam] betoogt dat het hem verweten incident niets te maken heeft met de kwaliteit van taxivervoer, waaronder het door hem verrichte taxivervoer waarvoor hij bij Uber een hoge klantwaardering krijgt, helpt hem dat gelet op het vorenstaande niet. De voorzieningenrechter acht het besluit ook niet onevenwichtig gegeven de gegrondheid van het vermoeden dat de VOG niet zal worden verleend.
7.1
Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor toepassing van artikel 8:86 van de Awb.
7.2
De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te betalen.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.O. Kerkmeester, in aanwezigheid van mr. J.W.E. Pinckaers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 december 2024.
w.g. H.O. Kerkmeester w.g. J.W.E. Pinckaers
Afschrift verzonden aan partijen op: