ECLI:NL:CBB:2024:935

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
18 december 2024
Zaaknummer
23/1308
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen uitspraak accountantskamer over integriteitsklacht accountant

In deze zaak heeft [naam 1] hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de accountantskamer van 1 mei 2023, waarin zijn klacht tegen accountant [naam 2] ongegrond werd verklaard. De klacht betrof de vermeende schending van het integriteitsbeginsel door [naam 2], die volgens [naam 1] de totstandkoming van een arbeidsovereenkomst tussen hem en de Erasmus Universiteit ontkende. De accountantskamer oordeelde dat [naam 2] een verdedigbaar civielrechtelijk standpunt had ingenomen en dat er geen tuchtrechtelijk verwijt aan hem te maken viel. In hoger beroep betwistte [naam 1] dit oordeel en stelde hij dat [naam 2] bewust onjuist had gehandeld en dat er sprake was van een procedurefout van de accountantskamer.

Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven heeft de argumenten van [naam 1] beoordeeld. Het College concludeerde dat [naam 1] niet aannemelijk had gemaakt dat [naam 2] in strijd met de gedragsregels had gehandeld. Ook de gestelde procedurefout werd niet onderbouwd. Het College oordeelde dat de accountantskamer terecht had geoordeeld dat [naam 2] een verdedigbaar standpunt had ingenomen en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een ander oordeel rechtvaardigden. Het hoger beroep van [naam 1] werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de accountantskamer bleef in stand.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/1308
uitspraak van de meervoudige kamer van 24 december 2024 op het hoger beroep van:

[naam 1] , te [plaats 1]

tegen de uitspraak van de accountantskamer van 1 mei 2023 waarbij is beslist op een klacht, ingediend door [naam 1] tegen:

[naam 2] RA, kantoorhoudende te [plaats 2]

(gemachtigde: mr. R.M. Bertens)

Procesverloop in hoger beroep

[naam 1] heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de accountantskamer van
1 mei 2023 in de zaak met nummer 22/1789 Wtra AK (www.tuchtrecht.nl, ECLI:NL:TACAKN:2023:35) (bestreden uitspraak).
[naam 2] heeft een schriftelijke reactie op het hogerberoepschrift gegeven.
De zitting was op 15 augustus 2024. Aan de zitting hebben deelgenomen [naam 1] en [naam 2] met zijn gemachtigde.

Grondslag van het geschil

1.1
Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de inhoud van de uitspraak van de accountantskamer. Het College volstaat met het volgende.
1.2
[naam 1] is zo’n dertig jaar werkzaam geweest (naast andere werkzaamheden) als universitair docent voor de Erasmus Universiteit Rotterdam Accounting, Auditing en Controlling B.V. (EURAC). EURAC verzorgt onder meer het postmasteronderwijs van de opleiding tot Registeraccountant aan de Erasmus Universiteit.
1.3
[naam 2] was tot 2016 hoogleraar bij EURAC. Daarna bleef hij als zelfstandige zonder personeel (zzp’er) aan de onderwijsinstelling verbonden als gastdocent.
1.4
Met een brief van 29 april 2021 aan [naam 1] heeft EURAC de beëindiging van de arbeidsovereenkomst tussen EURAC en [naam 1] met ingang van 1 juni 2021 aangekondigd, vanwege het bereiken van de AOW-leeftijd. Met ingang van 1 juni 2021 heeft EURAC de salarisuitbetaling aan [naam 1] stopgezet. [naam 1] kon zich niet verenigen met de aangekondigde beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
1.5
[naam 3] , hoogleraar bij EURAC en verantwoordelijk voor het onderwijsprogramma Audit en Assurance, heeft op 14 mei 2021 een e-mail gestuurd aan [naam 1] , met kopie aan [naam 2] . In deze e-mail staat:
“De afgelopen periode heb jij met diverse personen gesproken en gemaild over het stoppen van het arbeidscontract aan de Erasmus. [naam 2] [ [naam 2] , toevoeging CBb] en ik zouden graag nog een keer hier rustig over willen spreken met jou face to face. Ons voorstel is dat te doen onder het genot van een lunch en op het moment dat wij allen drie volledig zijn gevaccineerd. Dit wordt denk ik medio juli. Graag vernemen wij of jij dit ook een goed idee vindt.”
1.6
Deze lunchbespreking heeft plaatsgevonden op 29 juli 2021. Daarbij waren [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] aanwezig. [naam 1] heeft een verslag gemaakt van die bespreking (gespreksverslag). Daarin staat – kort weergegeven – het volgende. [naam 1] stelt zich op het standpunt dat hij formeel nog in dienst is van EURAC omdat er geen sprake is van een rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Als EURAC de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zou beëindigen, zou zij aan [naam 1] minimaal drie maandsalarissen verschuldigd zijn. Partijen hebben gesproken over voortzetting van het docentschap van [naam 1] voor EURAC op declaratiebasis. In juli 2022 zouden de afspraken worden geëvalueerd.
1.7
[naam 1] heeft het gespreksverslag op 1 augustus 2021 aan [naam 3] en [naam 2] gemaild. [naam 3] heeft daarop geantwoord dat hij zich kon vinden in de daarin vastgelegde afspraken. [naam 2] ook, met aantekening dat hij de tarifering niet paraat heeft. [naam 1] is vanaf 1 augustus 2021 werkzaamheden op declaratiebasis gaan uitvoeren.
1.8
Eind november 2021 heeft EURAC [naam 1] verzocht een ‘overeenkomst van opdracht’ (modelovereenkomst) te tekenen. [naam 1] heeft daarop per e-mail van 29 november 2021 aan [naam 4] , hoogleraar en programmadirecteur bij EURAC, laten weten het niet eens te zijn met een aantal bepalingen uit de modelovereenkomst. Hij heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat bij de lunchbijeenkomst van 29 juli 2021 al een overeenkomst tot stand was gekomen, met andere – voor hem betere – voorwaarden.
1.9
Tussen [naam 1] en – namens EURAC – [naam 4] is hierop discussie ontstaan over de modelovereenkomst. In dat kader heeft [naam 1] [naam 2] en [naam 3] benaderd. [naam 2] heeft daarop namens hem en [naam 3] als volgt per e-mail gereageerd op 12 januari 2022:
“[…] Inhoudelijk zullen wij niet ingaan op je grieven jegens jouw opdrachtgever EURAC B.V., dat is niet onze taak. Wij beiden hebben de verantwoordelijkheid met betrekking tot jouw functioneren als docent bij de accountantsopleiding. In dat kader hebben wij op 29 juli 2021 een gesprek in het Zalmhuis met jou gehad. Hierbij hebben wij aangegeven welke activiteiten door jou op declaratiebasis vervuld kunnen worden. Wij zagen terug op een goed gesprek met een goed functionerende docent.
Uiteraard dien jij in het kader van je werkzaamheden een overeenkomst met de opdrachtgever EURAC B.V. aan te gaan. De gesprekken ter zake zijn door de program director [naam 4] met jou gevoerd. Zoals gezegd behoort het sluiten van de overeenkomst niet tot onze verantwoordelijkheid; maar vormt dit wel een voorwaarde om de werkzaamheden te kunnen uitvoeren. […]”
1.1
[naam 1] heeft in reactie daarop in een e-mail van 12 januari 2022 laten weten dat hij de indruk had gekregen dat [naam 2] en [naam 3] bevoegd waren om EURAC te vertegenwoordigen en dat daarom een rechtsgeldige overeenkomst is gesloten op 29 juli 2021. In een e-mail van 24 januari 2022 heeft [naam 2] , mede namens [naam 3] , als volgt op het antwoord van [naam 1] gereageerd:
“[..] Wij zijn op 29 juli 2021 geen overeenkomst aangegaan tussen EURAC en jou. Wij zijn hiertoe niet bevoegd. De doelstelling van de bijeenkomst was - naast het onderhouden van collegiale contacten - de mogelijke werkzaamheden voor de komende periode te inventariseren. Dit past bij onze functionele bevoegdheid, zoals wij dat ook bij de jaarlijkse evaluatiegesprekken met de overige docenten doen.
Door ons is niet de indruk gewekt EURAC te vertegenwoordigen. Als wij ons naar buiten profileren gebruiken wij de aanduiding ESAA, of hoogleraar Erasmus Universiteit. EURAC B.V. is de juridische entiteit, die wij niet mogen vertegenwoordigen.
Het is op grond van het vorenstaande logisch dat de modelovereenkomst niet aan de orde is geweest. Dit is niet onze verantwoordelijkheid. In de jaarlijkse evaluatiegesprekken komt dit onderwerp derhalve ook niet aan de orde. […]”
1.11
De overeenkomst van opdracht tussen [naam 1] en EURAC is per augustus 2022 beëindigd.

Uitspraak van de accountantskamer

2.1
De klacht, zoals weergegeven in de uitspraak van de accountantskamer, welke weergave door partijen niet wordt bestreden, houdt in dat [naam 2] volgens [naam 1] heeft gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels, te weten de artikelen 6, 7 en 8 van de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA):
a. [naam 2] heeft ontkend dat op 29 juli 2021 een rechtsgeldige overeenkomst (lunchovereenkomst) tussen [naam 1] en EURAC tot stand is gekomen. [naam 2] heeft daarmee niet eerlijk en oprecht gehandeld (artikel 6 van de VGBA);
b. de modelovereenkomst die de lunchovereenkomst moest vervangen kent slechtere voorwaarden voor [naam 1] als opdrachtnemer. [naam 4] heeft daarmee niet integer gehandeld en toen [naam 2] kennisnam van dit niet-integere handelen heeft hij zich er niet van gedistantieerd (artikel 7 van de VGBA);
c. toen [naam 2] kennisnam van het feit dat EURAC de overeenkomst van opdracht niet wilde voortzetten na augustus 2022, hetgeen volgens [naam 1] niet integer handelen betreft, heeft [naam 2] geen maatregel genomen (artikel 8 van de VGBA).
2.2
Met de bestreden uitspraak heeft de accountantskamer de klacht ongegrond verklaard. Volgens de accountantskamer heeft [naam 2] bemiddeld in een arbeidsgeschil tussen EURAC en [naam 1] . Hij heeft daarin een verdedigbaar civielrechtelijk standpunt ingenomen, waarvan hem geen tuchtrechtelijk verwijt valt te maken.

Beoordeling van het geschil in hoger beroep

3 In hoger beroep ligt het volgende voor. [naam 1] heeft ten eerste aangevoerd dat de accountantskamer ten onrechte heeft geoordeeld dat geen integriteitsschending door [naam 2] heeft plaatsgevonden en ten tweede dat door een procedurefout van de accountantskamer sprake is geweest van ongelijke informatiedeling tussen partijen. [naam 2] heeft het College verzocht om de klacht alsnog niet-ontvankelijk te verklaren vanwege de wijze waarop [naam 1] gebruik maakt van het tuchtrecht. Het College beoordeelt deze standpunten als volgt.
Ontvankelijkheid klacht
4 Het College stelt vast dat de accountantskamer het niet-ontvankelijkheidsverweer van [naam 2] gemotiveerd heeft verworpen. Het hoger beroep van [naam 1] richt zich hier niet tegen. [naam 2] heeft zelf geen (incidenteel) hoger beroep ingesteld. Op de zitting heeft [naam 2] het College verzocht om zich ambtshalve of in algemene zin uit te laten over deze kwestie. Het College ziet daartoe geen grond, nu geen rechtsmiddel is aangewend tegen dit oordeel van de accountantskamer.
Integriteitsschending
5.1
[naam 1] voert aan dat de accountantskamer ten onrechte heeft geoordeeld dat [naam 2] geen tuchtrechtelijk verwijt valt te maken. Op de zitting van het College heeft hij toegelicht dat hij het verwijt laat vallen voor zover dit ziet op handelen in strijd met artikel 8 van de VGBA. Hij handhaaft dat [naam 2] in strijd met de artikelen 6 en 7 van de VGBA heeft gehandeld, door te ontkennen dat bij de lunchbijeenkomst een overeenkomst tot stand is gekomen en door [naam 4] niet te corrigeren toen hij het bestaan van die overeenkomst ontkende. Op de zitting van het College heeft [naam 1] verduidelijkt dat hij het oordeel van de accountantskamer – dat [naam 2] een verdedigbaar civielrechtelijk standpunt heeft ingenomen – betwist. Met het (laten) ontkennen van de lunchovereenkomst heeft [naam 2] volgens [naam 1] bewust onjuist gehandeld.
5.2
[naam 2] betoogt dat de accountantskamer terecht heeft geoordeeld dat hij een verdedigbaar civielrechtelijk standpunt heeft ingenomen. [naam 2] wijst er daarbij op dat hij ten tijde van de lunchbijeenkomst al enige jaren met pensioen was en slechts als zzp’er aan EURAC was verbonden. Dit was bij [naam 1] bekend. Het is hoogst onwaarschijnlijk dat [naam 1] heeft aangenomen dat een rechtspersoon als EURAC het sluiten van overeenkomsten zou delegeren aan gepensioneerde zelfstandigen, in de vorm van gespreksverslagen, aldus [naam 2] . Ook verkeerde hij niet in de positie om [naam 4] te corrigeren.
5.3
Het is vaste rechtspraak van het College dat het een accountant is toegestaan in een zakelijk conflict een verdedigbaar civielrechtelijk standpunt aan zijn wederpartij kenbaar te maken, behoudens bijzondere omstandigheden (vergelijk de uitspraken van het College van 12 juli 2022, ECLI:NL:CBB:2022:409 en 10 januari 2018, ECLI:NL:CBB:2018:4). Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat een accountant zich met het oog op de fundamentele beginselen anders had moeten opstellen, kan onder meer sprake zijn indien de accountant bewust een onjuist of misleidend standpunt heeft ingenomen of indien de accountant in sterke mate kan worden verweten dat hij een onjuist of misleidend standpunt heeft ingenomen.
5.4
De accountantskamer heeft conform deze rechtspraak geoordeeld dat [naam 2] een verdedigbaar civielrechtelijk standpunt heeft ingenomen en dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden. Daarbij heeft de accountantskamer betrokken dat [naam 2] slechts als gastdocent op zzp-basis aan EURAC verbonden was en dat de inhoud van het gespreksverslag van vrijblijvende aard was, evenals de wijze waarop [naam 1] heeft verzocht om instemming met dat verslag (‘Hierbij mijn besprekingsverslag: akkoord?'). [naam 2] behoefde onder deze omstandigheden niet bedacht te zijn op de bij [naam 1] levende opvatting dat hiermee een juridisch bindende overeenkomst tot stand was gekomen.
5.5
[naam 1] heeft tegenover de uitgebreide motivering van de accountantskamer slechts gesteld dat volgens hem overduidelijk blijkt dat wel een overeenkomst tot stand is gekomen. Hij heeft dat niet nader geconcretiseerd of onderbouwd. Dat [naam 2] bewust onjuist heeft gehandeld door de totstandkoming van een overeenkomst te ontkennen of [naam 4] bij de ontkenning daarvan niet te corrigeren, heeft [naam 1] daarom niet aannemelijk gemaakt. Deze hogerberoepsgrond faalt. Het College merkt nog op dat het niet aan de tuchtrechter is om te beoordelen of er een overeenkomst tot stand is gekomen. Dat heeft ook de accountantskamer terecht niet gedaan.
Ongelijke informatiedeling
6.1
[naam 1] voert aan dat hij voorafgaand aan de zitting bij de accountantskamer van 10 februari 2023 een pleidooi heeft ingestuurd op 20 januari 2023. De accountantskamer heeft dit doorgestuurd aan [naam 2] , die daarop op de zitting heeft gereageerd. [naam 2] had zijn pleidooi niet van tevoren ingediend. Daardoor is een asymmetrie in informatiedeling gecreëerd in het nadeel van [naam 1] . Volgens [naam 1] heeft de accountantskamer gehandeld in strijd met de eigen procedures.
6.2
[naam 2] betoogt dat geen sprake is van een procedureel gebrek. [naam 1] heeft op 20 januari 2023 een pakket stukken aan de accountantskamer gestuurd. Aangezien dit pakket ook aanvullende bewijsstukken bevatte, brengt het recht op een eerlijk proces mee dat de stukken worden doorgestuurd aan de wederpartij. [naam 1] heeft er bewust voor gekozen om geen rechtsbijstand in te schakelen. Een gemachtigde had hem erop kunnen wijzen dat aanvullende stukken worden doorgestuurd en dat de pleitnota niet van tevoren overgelegd hoeft te worden. Het is niet de verantwoordelijkheid van de accountantskamer om [naam 1] processueel te begeleiden. Materieel valt ook niet in te zien hoe [naam 1] hierdoor benadeeld is, aldus [naam 2] .
6.3
Het College stelt vast dat de accountantskamer [naam 1] bij de uitnodiging voor de zitting in de brief van 28 oktober 2022 heeft geïnformeerd over de gang van zaken. Daarbij is vermeld dat hij tijdens de zitting een pleitnota kon overleggen en tot uiterlijk tien dagen voor de zitting nadere bewijsstukken kon indienen. Met de brief van 20 januari 2023 heeft [naam 1] een pleitnota met nadere bewijsstukken ingediend. Met het doorsturen daarvan heeft de accountantskamer conform haar procedures gehandeld. Op de zitting van het College heeft [naam 1] verklaard dat hij gedurende de zitting bij de accountantskamer meer tijd had willen hebben om te reageren op de standpunten van [naam 2] . Hij heeft erkend dat hij dat niet op die zitting kenbaar heeft gemaakt en bijvoorbeeld ook niet heeft verzocht om een schorsing. Evenmin heeft hij geconcretiseerd welke relevante informatie hij niet naar voren heeft kunnen brengen. Voor het standpunt dat [naam 1] in de procedure bij de accountantskamer door een proceduregebrek is benadeeld bestaat daarom geen grond. De hogerberoepsgrond faalt.
Conclusie
7 De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
Beslissing
Het College verklaart het hoger beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Smorenburg, mr. J.L. Verbeek en mr. H.L. van der Beek, in aanwezigheid van mr. M. Pier, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 december 2024.
w.g. M.M. Smorenburg w.g. M. Pier