Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 26 november 2024 op het beroep van:
Stichting Dierenrecht, te Amsterdam (de Stichting)
de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
[naam 1] , te [woonplaats] (de manege)
Procesverloop
Overwegingen
Het College stelt daartoe eerst vast dat de Stichting in haar handhavingsverzoek duidelijk heeft toegelicht dat volgens haar de paarden en pony’s op de manege onvoldoende (vrije) beweging krijgen en onvoldoende de mogelijkheid hebben tot essentieel sociaal contact. Voor het College is duidelijk dat de kern van dit verzoek is dat volgens de Stichting op de manage onvoldoende rekening wordt gehouden met de behoefte van de paarden aan beweging en onderling sociaal en fysiek contact. Verder is tussen partijen niet in geschil dat de Stichting met het verzoek voldoende concrete aanknopingspunten heeft geboden voor onderzoek naar de vraag of sprake is van een overtreding.
Doordat de minister ervan uitging dat slechts ter beoordeling voorlag of er gronden zijn om bij de manege te handhaven wegens overtreding van artikel 2.1, eerste lid, van de Wet dieren en de Gids is dat onderzoek naar het oordeel van het College te algemeen en te beperkt geweest. Met de veterinaire verklaringen van 22 maart 2021 en 23 juni 2024 is onduidelijk gebleven of de manege de paarden en pony’s voldoende beweging en gelegenheid voor sociaal contact biedt.
In de veterinaire verklaring van 22 maart 2021 verklaart de toezichthoudend dierenarts onder meer dat sprake was van een hygiënische huisvesting en dat de paarden een gezonde en goed verzorgde indruk maakten. Wat de bewegingsvrijheid betreft vermeldt deze verklaring niet meer dan dat zij zag dat een deel van de paarden/ pony’s werd ingezet voor de lessen, dat zij paarden in een stapmolen zag en enkele paarden die losliepen. Daarnaast is slechts vermeld dat de houder van de dieren heeft aangegeven dat de paarden en pony’s, naast de beweging in de lessen, ook los met elkaar in de rijbaan worden gezet, en dat van maart tot en met september/oktober de dieren ook buiten in de paddocks/weilandjes worden gehouden. Niet duidelijk is geworden of dit ziet op zowel manege- als op pensionpaarden en/of -pony’s, hoe vaak en hoe lang deze dieren zich per dag of per week binnen en buiten (vrij) kunnen bewegen en hoe bijvoorbeeld erop wordt toegezien dat (alle) dieren genoeg beweging krijgen. Over het sociaal contact staat in de verklaring van 22 maart 2021 weliswaar dat het merendeel van de boxen, naast een open voorzijde, ook een opening in de zijwanden had waardoor de paarden elkaar ook konden zien/snuffelen, maar onvoldoende duidelijk is hoeveel boxen en daarmee hoeveel paarden en pony’s die gelegenheid niet hadden en of het daarbij bijvoorbeeld alleen (tijdelijk) afgezonderde oude of zieke dieren betrof. Die informatie volgt ook niet uit de verklaring van 23 juni 2024, waarin de toezichthoudend dierenarts acht afbeeldingen heeft beoordeeld die de Stichting van boxen heeft gemaakt. Verder staat in de verklaring van 22 maart 2021 dat de manege is geaccrediteerd met vijf sterren, maar onduidelijk is gebleven wat dat concreet inhoudt voor de bewegingsvrijheid en het sociaal contact van de dieren.In de veterinaire verklaring van 23 juni 2024 heeft de toezichthoudend dierenarts het door de Stichting aan de minister overgelegde beeldmateriaal alsnog beoordeeld, maar het College stelt vast dat zij daarbij de hiervoor genoemde tekortkomingen in de verklaring van 22 maart 2021 niet heeft weggenomen. Tot slot had van de minister mogen worden verwacht dat hij zou zijn ingegaan op de geluidsopname van een gesprek van een medewerker van de Stichting met een medewerkster van de manege. Dat heeft de minister ten onrechte niet gedaan.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de minister op binnen 12 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 365,- aan de Stichting te vergoeden;