ECLI:NL:CBB:2024:852

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
26 november 2024
Publicatiedatum
21 november 2024
Zaaknummer
23/782, 23/783, 23/784 en 23/785
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvragen COVID-19 door de minister van Economische Zaken

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gedateerd 26 november 2024, zijn vier zaken behandeld die betrekking hebben op de afwijzing van subsidieaanvragen op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL). De aanvragen betroffen het vierde kwartaal van 2020 en de eerste twee kwartalen van 2021, alsook het eerste kwartaal van 2022. De minister van Economische Zaken had de aanvragen afgewezen omdat deze te laat waren ingediend. De onderneming had op 7 juli 2022 een pro-forma-aanvraag ingediend, maar de minister oordeelde dat de aanvragen na het verstrijken van de aanvraagperioden waren gedaan, waardoor er geen recht op subsidie bestond.

De onderneming had tegen de afwijzing bezwaar aangetekend, maar de minister verklaarde deze bezwaren ongegrond. In beroep stelde de onderneming dat zij problemen had ondervonden bij het indienen van de aanvragen, maar het College oordeelde dat het de verantwoordelijkheid van de onderneming was om tijdig een aanvraag in te dienen. De minister had geen verplichting om de onderneming te wijzen op de mogelijkheid om alsnog een aanvraag in te dienen, aangezien de onderneming niet had aangetoond dat er sprake was van bijzondere omstandigheden die een uitzondering op de regels rechtvaardigden.

Het College concludeerde dat de bestreden besluiten van de minister in overeenstemming waren met de wetgeving en dat de beroepen ongegrond waren. De uitspraak werd gedaan zonder zitting, omdat het College voldoende informatie had om tot een oordeel te komen. De beslissing werd openbaar uitgesproken en de minister was niet verplicht om proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 23/782, 23/783, 23/784 en 23/785
uitspraak zonder zitting van de enkelvoudige kamer van 26 november 2024 in de zaken tussen

[naam] B.V., te [woonplaats] (onderneming)

(gemachtigde: mr. L.J. Bloem)
en

de minister van Economische Zaken

Procesverloop

Met vier afzonderlijke besluiten van 19 juli 2022 heeft de minister de brief van de onderneming van 7 juli 2022 aangemerkt als pro-forma-aanvragen om een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het vierde kwartaal (Q4) van 2020, het eerste en tweede kwartaal (Q1 en Q2) van 2021 en Q1 van 2022, en deze vervolgens afgewezen.
Met de besluiten van 27 januari 2023, 1 februari 2023, 9 februari 2023 en 14 februari 2023 (bestreden besluiten) heeft de minister de bezwaren van de onderneming ongegrond verklaard.
De onderneming heeft tegen de bestreden besluiten afzonderlijk beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.

Beoordeling

1 Het College doet uitspraak zonder zitting, omdat het na lezing van de beroepschriften en de andere stukken in de dossiers over voldoende informatie beschikt om tot een oordeel te komen. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat een zitting in dat geval niet nodig is.
2.1
In de TVL is voor iedere subsidieperiode bepaald wanneer de subsidieaanvraag moet worden gedaan. De onderneming heeft de aanvragen voor Q4 van 2020, Q1 en Q2 van 2021 en Q1 van 2022 gedaan nadat de aanvraagperioden waren verstreken. Uit de TVL volgt dat de minister een aanvraag moet afwijzen als deze niet tijdig is ingediend. De Awb en de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies (waar de TVL op gebaseerd is), bieden geen grondslag om daarvan af te wijken.
2.2
Als een ondernemer na het verstrijken van de aanvraagperiode contact opneemt met de minister om een probleem bij de aanvraag te melden, merkt de minister deze melding aan als een pro-forma-aanvraag en beoordeelt vervolgens of de door een ondernemer aangevoerde omstandigheden aanleiding geven om hem op grond van het evenredigheidsbeginsel alsnog de mogelijkheid te bieden een aanvraag in te dienen. Bij die beoordeling neemt de minister als uitgangspunt dat het de eigen verantwoordelijkheid van ondernemers is om tijdig een aanvraag in te dienen. In sommige gevallen vindt de minister het tegenwerpen van deze eigen verantwoordelijkheid echter niet evenredig. Dan gaat het om gevallen waarin ten tijde van de aanvraagperiode sprake was van ‘ernstige persoonlijke omstandigheden’. Ondernemers kunnen ook een beroep doen op ‘overige omstandigheden’. Zie de uitspraak van het College van 13 juni 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:293) [1] , onder 6.1 tot en met 6.4, waarin deze werkwijze van de minister is besproken. Het College merkt op dat het daarbij gaat om beleid dat zijn grondslag vindt in het ongeschreven evenredigheidsbeginsel. De bestreden besluiten zullen daaraan (onder meer) worden getoetst.
3 Volgens de onderneming heeft zij geprobeerd om digitaal de subsidieaanvragen in te dienen, maar blokkeerde het aanvraagsysteem omdat de inschrijfdatum, 7 juli 2020, van haar voortgezette onderneming in het handelsregister van de Kamer van Koophandel na de in de TVL genoemde peildatum van 15 maart 2020 lag. Het had op de weg van de onderneming gelegen om dan, voor het einde van de aanvraagperiode, contact op te nemen met de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. Uit de dossiers blijkt niet dat de onderneming dat heeft gedaan. Alleen al hierom gaat de stelling van de onderneming dat de minister haar erop had moeten wijzen dat zij alsnog schriftelijk aanvragen kon doen niet op. Van de door de onderneming gestelde strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel is dan ook geen sprake. Ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet. Anders dan in de door de onderneming genoemde uitspraak van het College van 28 maart 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:163), heeft de onderneming geen aanvraag gedaan voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten startende MKB-ondernemingen COVID-19. Dat de onderneming is getroffen door de coronamaatregelen, omzetverlies heeft geleden en mogelijk bedragen aan subsidie is misgelopen, zijn ten slotte geen bijzondere omstandigheden die de afwijzingen onevenredig maken.
4 De beroepen zijn (kennelijk) ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Bastein, in aanwezigheid van mr. C.D.V. Efstratiades, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 november 2024.
w.g. B. Bastein w.g. C.D.V. Efstratiades
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat u kunt doen als u het niet eens bent met deze uitspraak

Tegen deze uitspraak kunt u in verzet gaan bij het College. U doet dit door in een brief (het verzetschrift) toe te lichten waarom u het niet eens bent met de uitspraak. Zorg ervoor dat het College uw verzetschrift op tijd ontvangt, namelijk binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. In uw verzetschrift kunt u het College vragen om mondeling te mogen toelichten waarom u het niet eens bent met de uitspraak.

Voetnoten

1.De uitspraken van het College zijn te vinden op www.rechtspraak.nl