In deze zaak, behandeld door het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 18 januari 2024, is het beroep van een onderneming tegen de beslissing van de minister van Economische Zaken en Klimaat inzake de Tozo-regeling (TVL) aan de orde. De onderneming, vertegenwoordigd door [naam 2], heeft aangevoerd dat zij recht heeft op een hogere subsidie op basis van omzetverlies. De minister, vertegenwoordigd door mr. A.M.D. Dijkstra en mr. Y. Mellah, heeft echter gesteld dat de onderneming geen startende onderneming is en dat de afwijkende referentieperiode in artikel 3, derde lid, van de TVL-regeling niet van toepassing is.
De rechter heeft vastgesteld dat de TVL-regeling geen mogelijkheid biedt om af te wijken van de berekening van het omzetverlies, zoals geregeld in artikel 3, tweede lid, van de TVL. Dit houdt in dat bij de berekening van de omzet een derde van de omzet in het tweede kwartaal van 2020 moet worden opgeteld. Het verzoek van de onderneming om alleen de maand juni 2020 mee te nemen bij de berekening van het omzetverlies is door de rechter afgewezen.
De minister heeft op basis van de aangifte omzetbelasting van de onderneming geconcludeerd dat de onderneming niet voldoet aan het vereiste van 30% omzetverlies. De rechter oordeelt dat de minister de TVL-subsidie terecht op € 0,- heeft vastgesteld, omdat de onderneming niet aan de voorwaarden voldoet. Het College verklaart het beroep ongegrond.