ECLI:NL:CBB:2024:83

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
18 januari 2024
Publicatiedatum
8 februari 2024
Zaaknummer
22/1989
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beslissing minister inzake TVL-subsidie voor niet-startende onderneming

In deze zaak, behandeld door het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 18 januari 2024, is het beroep van een onderneming tegen de beslissing van de minister van Economische Zaken en Klimaat inzake de Tozo-regeling (TVL) aan de orde. De onderneming, vertegenwoordigd door [naam 2], heeft aangevoerd dat zij recht heeft op een hogere subsidie op basis van omzetverlies. De minister, vertegenwoordigd door mr. A.M.D. Dijkstra en mr. Y. Mellah, heeft echter gesteld dat de onderneming geen startende onderneming is en dat de afwijkende referentieperiode in artikel 3, derde lid, van de TVL-regeling niet van toepassing is.

De rechter heeft vastgesteld dat de TVL-regeling geen mogelijkheid biedt om af te wijken van de berekening van het omzetverlies, zoals geregeld in artikel 3, tweede lid, van de TVL. Dit houdt in dat bij de berekening van de omzet een derde van de omzet in het tweede kwartaal van 2020 moet worden opgeteld. Het verzoek van de onderneming om alleen de maand juni 2020 mee te nemen bij de berekening van het omzetverlies is door de rechter afgewezen.

De minister heeft op basis van de aangifte omzetbelasting van de onderneming geconcludeerd dat de onderneming niet voldoet aan het vereiste van 30% omzetverlies. De rechter oordeelt dat de minister de TVL-subsidie terecht op € 0,- heeft vastgesteld, omdat de onderneming niet aan de voorwaarden voldoet. Het College verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/1989

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van18 januari 2024

Rechter: mr. R.W.L. Koopmans
Griffier: mr. D. Uç

Partijen

[naam 1] ,te [plaats] , de onderneming, waarvoor aanwezig is [naam 2] ,
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat, waarvoor aanwezig zijnmr. A.M.D. Dijkstra en mr. Y. Mellah.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Niet in geschil is dat de onderneming geen startende onderneming is, zodat de afwijkende referentieperiode in artikel 3, derde lid, van de TVL-regeling niet van toepassing is. De minister heeft er terecht op gewezen dat de TVL-regeling verder geen mogelijkheid biedt om af te wijken van de berekening van het omzetverlies, zoals geregeld in
artikel 3, tweede lid, van de TVL (vgl. uitspraak van 8 juni 2021, ECLI:NL:CBB:2021:594). Dat komt er op neer dat bij de berekening van de omzet een derde van de omzet in het tweede kwartaal van 2020 opgeteld moet worden. Aan het verzoek van de onderneming om alleen de maand juni 2020 mee te nemen bij de berekening van het omzetverlies, kan dan ook niet worden tegemoet gekomen.
2 De minister heeft op basis van de aangifte omzetbelasting van de onderneming terecht geconcludeerd dat de onderneming niet voldoet aan het vereiste van omzetverlies. Dat door vast te houden aan de referentieperiode en subsidieperiode in artikel 3 van de TVL-regeling niet aan de eis wordt voldaan dat sprake is van 30% omzetverlies, maakt niet dat de toepassing van de TVL-regeling op dit punt onevenredig is en de minister de omzet van de onderneming op andere wijze had moeten berekenen.
3 De minister heeft de TVL-subsidie daarom terecht op € 0,- vastgesteld.
w.g. R.W.L. Koopmans w.g. D. Uç