Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 19 november 2024 in de zaken tussen
de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa),
Procesverloop
Overwegingen
“De apotheker declareert de prestatie “Terhandstelling door middel van een GDV” per UR-geneesmiddel per week (of meerdere weken). Anders gezegd: er is een aparte declaratietitel voor elke terhandstelling van een UR-geneesmiddel dat in de GDV is opgenomen. (…)”. Uit interne stukken van de NZa blijkt dat de tekst van die FAQ uitgebreid intern is afgestemd. In geen enkel stuk is het standpunt ingenomen dat het op basis van de toenmalige regelgeving mogelijk was om zowel per geneesmiddel als voor het geheel van geneesmiddelen in de GDV te declareren. Uit die stukken blijkt juist dat de NZa steevast van mening was dat er op grond van de regelgeving per geneesmiddel in de GDV moest worden gedeclareerd.
“Terhandstelling door middel van een GDV per UR-geneesmiddel”waarin was vermeld dat er afspraken werden gemaakt voor het terhandstellingstarief per geneesmiddel, mogelijk de suggestie is gewekt dat het terhandstellingstarief alleen per geneesmiddel in de GDV kon worden gedeclareerd. De NZa erkent ook dat haar standpunt dat vóór 1 januari 2023 verschillende vormen van declaratie voor de terhandstelling van geneesmiddelen in de GDV mogelijk waren, in de bezwaar- en beroepsprocedure die hebben geleid tot de uitspraak van 21 november 2023 niet aan de orde is geweest.
Het College is van oordeel dat onder deze omstandigheden de ASKA ervan uit mocht gaan dat dit standpunt van de NZa nieuw was. Gezien het belang van dit standpunt voor de situatie ná 1 januari 2023 kan de ASKA niet worden tegengeworpen dat zij eerder geen bezwaar heeft gemaakt en moet de ASKA hiertegen kunnen opkomen. Dit brengt het College tot de conclusie dat (ook) de ASKA ontvankelijk is in haar beroep tegen de aan KNMP gerichte beslissing op het bezwaar van KNMP.
Het College is van oordeel dat uit de door de KNMP en de ASKA genoemde stukken en voorbeelden blijkt dat de uitvoeringspraktijk vóór 1 januari 2023 zodanig was ingericht dat er voor de prestatie “terhandstelling door middel van een GDV” alleen per geneesmiddel in de GDV kon worden gedeclareerd. Op de zitting is duidelijk geworden dat de digitale systemen van de zorgverzekeraars en van de apothekers daarop waren ingericht. De NZa heeft dit ook niet weersproken. Dat betekent echter niet dat de regelgeving van de NZa tot die manier van declareren dwong. Er werd in de periode vóórdat de NZa het besluit nam tot invoering van het declaratievoorschrift ook al gesproken over de mogelijkheid om voor de terhandstelling voor het geheel aan geneesmiddelen in de GDV te declareren, namelijk in de vorm van een abonnement, waarbij de prijs voor het eerste geneesmiddel uit de GDV op een bepaald bedrag zou worden gesteld en de prijs voor de volgende geneesmiddelen in dezelfde GDV op € 0,-.
Toen daarover werd gesproken gold er geen regel die een bepaalde manier van declareren voor de terhandstelling door middel van een GDV voorschreef. Dat er bij de mogelijkheid om voor het geheel aan geneesmiddelen in een GDV te declareren werd gedacht aan de hiervoor beschreven abonnementsvorm, heeft - naar het College aanneemt - te maken met de bij alle veldpartijen bekende uitvoeringspraktijk, die maakte dat er feitelijk alleen werd gedeclareerd per geneesmiddel. De digitale systemen van de apothekers en de zorgverzekeraars waren immers ingericht op een declaratie per geneesmiddel. Tegen die achtergrond moet ook worden gekeken naar de uitleg van de NZa hierover in diverse stukken (FAQ’s en e-mails). Het College vindt het begrijpelijk dat in die uitleg is aangesloten bij de op dat moment bestaande uitvoeringspraktijk en dat daarbij geen rekening is gehouden met andere (theoretische) mogelijkheden. Maar die door de NZa in FAQ’s en e-mails gegeven uitleg kan niet tot de conclusie leiden dat er ook juridisch gezien vóór 1 januari 2023 maar één manier van declareren mogelijk was. Op de zitting heeft niemand van de partijen een bepaling kunnen aanwijzen waaruit blijkt dat er slechts per geneesmiddel in de GDV kon worden gedeclareerd. Dat er destijds geen specifiek voorschrift bestond over de manier van declareren moet naar het oordeel van het College tot de conclusie leiden dat er destijds zowel per geneesmiddel gedeclareerd kon worden als voor het geheel aan geneesmiddelen in de GDV.
Het College is het met de NZa eens dat de NZa in de huidige situatie niet anders kan dan ruimte bieden aan de tussen apothekers en zorgverzekeraars te maken contractafspraken.
Zoals de NZa terecht heeft aangevoerd heeft die schade zich alleen op individueel niveau voorgedaan. Van zodanige schade zal namelijk alleen sprake zijn als een individuele apotheker gemiddeld méér geneesmiddelen in een GDV aflevert dan waarmee de zorgverzekeraar rekening heeft gehouden in het door de zorgverzekeraar in het kader van de contractering voorgestelde tarief en de apotheker, wanneer deze de zorgverzekeraar daarop wijst, er vervolgens niet in slaagt om een hoger tarief af te spreken. Daarbij geldt dat er in tussen apothekers en zorgverzekeraars gesloten contracten voorbehouden zijn gemaakt in verband met de door de KNMP en de ASKA opgestarte bezwaar- en beroepsprocedures tegen het door de NZa ingevoerde declaratievoorschrift. Die voorbehouden zijn volgens de KNMP en de ASKA nog niet ingeroepen. De KNMP en de ASKA hebben in deze procedure ook geen verzoek om schadevergoeding ingediend. Het College gaat er verder van uit dat wanneer apothekers van mening zijn dat het niet mogelijk is om redelijke contractafspraken te maken met de zorgverzekeraars, zij een procedure kunnen aanspannen bij de civiele rechter. Tegen deze achtergrond valt niet in te zien dat de NZa bij haar besluitvorming rekening had moeten houden met eventueel geleden schade.
Beslissing
- verklaart de beroepen van de KNMP en de ASKA tegen de beslissing van 25 juni 2024 (met de nummers 478563-1526481 en 478589-1534865) op hun bezwaar tegen de wijzigingsbesluiten van 20 december 2023 niet-ontvankelijk;
- verklaart de beroepen van de KNMP en de ASKA tegen de beslissing van 25 juni 2024 (met nummer 479111-1516761) op het bezwaar van de KNMP ongegrond;
- wijst de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening af.