ECLI:NL:CBB:2024:79

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
13 februari 2024
Publicatiedatum
7 februari 2024
Zaaknummer
23/112
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen boete opgelegd aan accountant wegens niet verrichten van verplichte PE-activiteiten

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 13 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de accountantskamer. De zaak betreft een klacht die door de Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) was ingediend tegen een accountant, die van 5 september 1996 tot 1 januari 2023 ingeschreven stond in het accountantsregister. De klacht was ingediend omdat de accountant in 2019 geen permanente educatie (PE)-activiteiten had verricht, wat in strijd is met de geldende gedrags- en beroepsregels. De accountantskamer had de klacht gegrond verklaard en een waarschuwing en een geldboete van € 420,-- opgelegd.

In hoger beroep heeft de accountant de gegrondheid van de klacht niet betwist, maar zich enkel verzet tegen de opgelegde boete. Hij voerde aan dat hij door drukke werkzaamheden niet in staat was de verplichte PE-activiteiten te volgen en dat hij sinds 2000 niet meer werkzaam is in de accountantspraktijk. Het College heeft echter geoordeeld dat de accountant, ondanks zijn uitschrijving uit het register, tot aan dat moment nog steeds onder de PE-verplichtingen viel. De accountant heeft niet aangetoond dat hij in zijn huidige functie geen specifieke deskundigheid heeft aangewend die een accountant normaal gesproken bezit.

Het College heeft de hoogte van de boete bevestigd, waarbij het rekening heeft gehouden met de studiekosten en de tijd die collega-accountants hebben moeten investeren om aan hun PE-verplichtingen te voldoen. De accountant's argumenten over zijn financiële situatie en de impact van de boete op zijn gezin werden niet onderbouwd en werden door het College niet geaccepteerd. Uiteindelijk heeft het College het hoger beroep ongegrond verklaard, waarmee de eerdere beslissing van de accountantskamer in stand bleef.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/112
uitspraak van de meervoudige kamer van 13 februari 2024 op het hoger beroep van:

[naam] AA, te [plaats]

tegen de uitspraak van de accountantskamer van 9 december 2022, gegeven op een klacht tegen [naam] , ingediend door de Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA)
(gemachtigde van de NBA: mr. A. Sukkel)

Procesverloop in hoger beroep

[naam] heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de accountantskamer van 9 december 2022, met nummer 22/1587 Wtra PE (niet gepubliceerd).
De NBA heeft een reactie op het hogerberoepschrift gegeven.
De zitting heeft plaatsgevonden op 6 december 2023. Aan de zitting heeft deelgenomen de gemachtigde van de NBA.
[naam] heeft het College achteraf bericht dat hij was verhinderd om aan de zitting deel te nemen.

Grondslag van het geschil

1.1
Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de inhoud van de bestreden uitspraak van de accountantskamer, die bij deze uitspraak is aangehecht. Het College volstaat met het volgende.
1.2
[naam] stond van 5 september 1996 tot 1 januari 2023 ingeschreven in het accountantsregister van de NBA als accountant in business.
1.3
Op 6 september 2022 heeft de NBA onderhavige klacht ingediend.

Uitspraak van de accountantskamer

2.1
De klacht, zoals weergegeven in de uitspraak van de accountantskamer, welke weergave door partijen niet wordt bestreden, houdt in dat [naam] heeft gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels. De NBA verwijt [naam] dat hij in het jaar 2019 geen permanente educatie (PE)-activiteiten heeft verricht in het kader van het verplichte PE-onderwerp Fraude(risicofacturen).
2.2
Bij de bestreden uitspraak van 9 december 2022 heeft de accountantskamer de klacht gegrond verklaard en aan [naam] de maatregel van waarschuwing opgelegd. Verder heeft de accountantskamer aan hem een geldboete opgelegd van € 420,--.

Beoordeling van het geschil in hoger beroep

Omvang van het geding in hoger beroep
3 Het College stelt vast dat [naam] in hoger beroep niet opkomt tegen het oordeel van de accountantskamer ten aanzien van de gegrondheid van de klacht en de opgelegde maatregel. Het hoger beroep richt zich uitsluitend tegen de opgelegde boete.
4 In 5.3 van de bestreden uitspraak heeft de accountantskamer ten aanzien van de hoogte van de geldboete het volgende overwogen (waarbij voor ‘betrokkene’ [naam] moet worden gelezen):
“Bij de beslissing tot het mede opleggen van de geldboete en het bepalen van de hoogte ervan heeft de Accountantskamer rekening gehouden met het feit dat collega-accountants, die zich wel aan hun PE-verplichtingen hebben gehouden, studiekosten hebben moeten maken (het besteden van arbeidsuren daaronder begrepen). Betrokkene heeft deze studiekosten ten onrechte niet gemaakt. Het verschil in positie van betrokkene ten opzichte van de hiervoor genoemde collega-accountants schat de Accountantskamer, als het gaat om de economische waardering van dat verschil, op € 70 per PE-uur. Het bedrag van de geldboete mag ten hoogste zijn het bedrag van de derde categorie, bedoeld in (het destijds geldende) artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. De omvang van de cursus zou tenminste zes uur moeten zijn geweest. Daarom zal de geldboete worden vastgesteld op een bedrag van € 420 (= 6 x € 70).”
Standpunten van partijen
5 [naam] erkent de training niet te hebben gevolgd en wijt dit aan zijn drukke werkzaamheden. Hij aanvaardt de waarschuwing, maar niet de opgelegde boete. Hij is sinds 2000 niet meer werkzaam in de accountantspraktijk, maar in het bedrijfsleven. Sindsdien treedt hij nooit meer naar buiten als accountant en hij zal dit ook niet meer doen. Niet kan worden gezegd dat hij zou zijn bevoordeeld boven (oud)collega-accountants omdat deze niet (meer) als zijn collega’s beschouwd kunnen worden en accountants bovendien doorgaans meer verdienen dan hij. Hij heeft niet de intentie gehad zichzelf te bevoordelen of anderen te benadelen. Accountants worden gefaciliteerd om hun PE-punten te halen, maar zijn werkgever doet dat niet. Zijn werkgever zal de boete ook niet voor diens rekening nemen, zodat deze ten koste gaat van [naam] en zijn gezin. Hij heeft zich laten uitschrijven uit het register dus er bestaat geen kans op herhaling.
6 De NBA onderschrijft de hoogte van de boete die de accountantskamer heeft opgelegd.
Beoordeling door het College
7.1
Op grond van artikel 2, tweede lid, van de Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) kan de maatregel van een geldboete gezamenlijk met één van de andere tuchtrechtelijke maatregelen worden opgelegd.
7.2.1
Het College is met de accountantskamer van oordeel dat in een geval als dit, waarbij niet is voldaan aan de voorschriften inzake permanente educatie, het opleggen van de maatregel van geldboete – naast de maatregel van waarschuwing, die hier niet in geschil is – in beginsel passend is. Dat [naam] sinds 1 januari 2023 op eigen verzoek is uitgeschreven uit het register van de NBA, kan niet afdoen aan de voor hem tot aan dat moment onverkort geldende PE-verplichtingen. Hetzelfde geldt voor zijn betoog dat hij sinds 2000 werkzaam is in het bedrijfsleven en daarbij niet naar buiten treedt als accountant, aangezien is gesteld noch gebleken dat hij in zijn huidige functie als financieel manager geen specifieke deskundigheid heeft aangewend dan wel had kunnen aanwenden waarover een accountant gewoonlijk beschikt. Ten slotte is de (on)mogelijkheid van herhaling niet van belang bij het opleggen van een boete als de onderhavige.
7.2.2
Ten aanzien van de hoogte van de opgelegde geldboete overweegt het College dat de accountantskamer in 5.3 van de bestreden uitspraak heeft overwogen dat zij bij het bepalen van de hoogte van de geldboete rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat collega-accountants, die zich wel aan hun PE-verplichtingen hebben gehouden, studiekosten hebben moeten maken (het besteden van arbeidsuren daaronder begrepen). De accountantskamer heeft het uitgangspunt van € 70,- per niet behaald PE-punt dus niet slechts gebaseerd op de met het behalen van PE-punten gemoeide (studie)kosten, maar ook op (het tarief van) de arbeidsuren die aan het volgen daarvan moeten worden besteed. Immers, gedurende de uren waarop een accountant PE-activiteiten verricht, kan hij (in het algemeen) geen inkomsten genereren. Zoals het College eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van het College van 19 juli 2022, ECLI:NL:CBB:2022:422), acht het dit door de accountantskamer gekozen uitgangspunt in zijn algemeenheid niet onredelijk. Het College ziet geen reden voor het oordeel dat het bedrag van € 70,- per punt in het geval van [naam] te hoog is. Zijn - niet onderbouwde - stelling dat accountants doorgaans meer verdienen dan hij, is hiervoor onvoldoende.
Voor zover in de opmerking van [naam] dat een boete ten laste komt van hem en zijn gezin een beroep op een verminderde draagkracht dient te worden gelezen, wordt dit niet met feiten onderbouwd en gaat het College daaraan voorbij.
8 De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
9 De beslissing op dit hoger beroep berust mede op hoofdstuk V van de Wtra.

Beslissing

Het College verklaart het hoger beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Smorenburg, mr. H.O. Kerkmeester en mr. H.S.J. Albers, in aanwezigheid van mr. H.G. Egter van Wissekerke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2024.
w.g. M.M. Smorenburg w.g. H.G. Egter van Wissekerke