ECLI:NL:CBB:2024:780
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vaststelling subsidie op nihil voor Q3 2021 op grond van de TVL
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 5 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep van [naam 1] B.V. tegen de minister van Economische Zaken. De minister had op 19 september 2022 de subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 voor de periode juni tot en met september 2021 vastgesteld op € 0,- en het betaalde voorschot teruggevorderd. Dit besluit was gebaseerd op het feit dat er geen sprake was van het vereiste omzetverlies van ten minste 30%. De minister berekende het omzetverlies aan de hand van de financiële administratie van de onderneming, waarbij de omzet in Q3 van 2019 € 250.574,- bedroeg en in Q3 van 2021 € 263.709,-.
De onderneming stelde dat de minister een deel van de omzet in de subsidieperiode moest toerekenen aan het kwartaal waarin de activiteit was gerealiseerd, wat zou leiden tot een omzet van € 140.036,- in de subsidieperiode. De centrale vraag was of de minister de gefactureerde omzet in de subsidieperiode mocht toerekenen aan dat kwartaal, ondanks dat de diensten op een andere datum waren geleverd. Het College had eerder in een vergelijkbare zaak geoordeeld dat dit toegestaan was, en oordeelde in deze zaak dat de minister terecht aan het factuurstelsel had vastgehouden.
De minister had ook rekening gehouden met de omzet waarvoor het 0%-tarief gold en de omzetten van [naam 1] en [naam 2] bij elkaar opgeteld. De onderneming bestreed uiteindelijk de vastgestelde omzetbedragen niet meer. Het College concludeerde dat het omzetverlies niet boven de vereiste 30% kwam, waardoor de minister de subsidie op € 0,- mocht vaststellen en het betaalde voorschot terugvorderen. Het beroep van de onderneming werd ongegrond verklaard, en de minister hoefde geen proceskosten te vergoeden.