ECLI:NL:CBB:2024:594

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
27 augustus 2024
Publicatiedatum
22 augustus 2024
Zaaknummer
23/1145
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de subsidie voor vaste lasten in het kader van COVID-19 en de toerekening van omzet

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 27 augustus 2024, zaaknummer 23/1145, wordt de beslissing van de minister van Economische Zaken beoordeeld met betrekking tot de subsidie voor het derde kwartaal (Q3) van 2021 op basis van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL). De minister had de subsidie vastgesteld op € 0,- en het betaalde voorschot van € 12.281,76 teruggevorderd, omdat er geen sprake was van een omzetverlies van ten minste 30%. De onderneming heeft hiertegen beroep ingesteld.

De minister heeft in zijn besluit van 10 maart 2023 het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard. De onderneming voerde aan dat de minister een deel van de omzet in de subsidieperiode had moeten toerekenen aan het kwartaal waarin de activiteit was gerealiseerd. Het College oordeelt dat de minister de omzet die de onderneming in Q3 van 2021 heeft gefactureerd, terecht aan dat kwartaal heeft toegerekend, omdat de onderneming het factuurstelsel hanteert. Dit betekent dat de datum van de factuur bepalend is voor het tijdvak waarin de btw moet worden afgedragen, en niet de datum waarop de dienst is geleverd.

Het College concludeert dat de minister op basis van de financiële administratie van de onderneming terecht heeft vastgesteld dat er geen omzetdaling van ten minste 30% was. De minister heeft daarom rechtmatig gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid om de subsidie op € 0,- vast te stellen en het betaalde voorschot terug te vorderen. Het beroep van de onderneming wordt als kennelijk ongegrond verklaard, en de minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/1145
uitspraak zonder zitting van de enkelvoudige kamer van 27 augustus 2024 in de zaak tussen

[naam] B.V., te [plaats] (onderneming)

(gemachtigde: mr. drs. J.P.G. Paffen)
en

de minister van Economische Zaken

Procesverloop

Met het besluit van 19 september 2022 heeft de minister de subsidie voor het derde kwartaal (Q3) van 2021 op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) vastgesteld op € 0,- en het betaalde voorschot van € 12.281,76 teruggevorderd.
Met het besluit van 10 maart 2023 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
De onderneming heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.

Beoordeling

1. Het College doet uitspraak zonder zitting, omdat het na lezing van het beroepschrift en de andere stukken in het dossier over voldoende informatie beschikt om tot een oordeel te komen. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat een zitting in dat geval niet nodig is.
2 De minister heeft de subsidie op € 0,- vastgesteld en het betaalde voorschot teruggevorderd, omdat geen sprake was van een omzetverlies van ten minste 30%. De minister heeft het omzetverlies berekend op basis van de financiële administratie van de onderneming. De omzet bedraagt in Q3 van 2019 (referentieperiode) € 125.291,- en in Q3 van 2021 (subsidieperiode) € 98.754,-.
3 De onderneming voert aan dat de minister (een deel van) de omzet in de subsidieperiode moet toerekenen aan het kwartaal waarin de activiteit is gerealiseerd, waardoor de omzet in de subsidieperiode uitkomt op € 54.059,-. Veel van de in de subsidieperiode gefactureerde cursussen zijn namelijk in een ander kwartaal gegeven.
4 De vraag die voorligt is of de minister omzet die de onderneming in Q3 van 2021 heeft gefactureerd mocht toerekenen aan dat kwartaal, ondanks dat de onderneming de diensten (cursussen) op een datum die buiten dat kwartaal is gelegen heeft geleverd. Het College heeft deze vraag al beantwoord in de uitspraken van 18 juli 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:380) en 7 maart 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:113). [1]
De onderneming hanteert het factuurstelsel. De datum van de factuur bepaalt dan in welk tijdvak de onderneming de btw moet afdragen. De datum waarop een dienst (cursus) wordt geleverd, is niet relevant. Dat is niet anders als de dienst vooruit is gefactureerd. De btw moet ook dan worden afgedragen in het tijdvak van de factuurdatum. De uitgangspunten van het factuurstelsel gelden ook als de minister de omzet bepaalt aan de hand van de financiële administratie van de onderneming. Als de minister die systematiek zou loslaten, dan zou het bepalen van de omzet zeer bewerkelijk worden. De omzet per kwartaal kan dan niet eenvoudig en duidelijk worden vastgesteld. Bovendien kan omzet daardoor dubbel worden geteld. De aanspraak op subsidie kan dan niet juist worden bepaald. Het betoog dat de minister omzet van facturen in de subsidieperiode had moeten toerekenen aan het kwartaal waarin de dienst is geleverd, slaagt dus niet.
5 Op basis van de omzetgegevens uit de financiële administratie van de onderneming heeft de minister terecht geconcludeerd dat geen sprake is van een omzetdaling van ten minste 30%. De minister mocht daarom gebruik maken van zijn bevoegdheid om de subsidie op € 0,- vast te stellen en het betaalde voorschot terug te vorderen.
6 Het beroep is (kennelijk) ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Bastein, in aanwezigheid van mr. M. Ettema, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2024.
w.g. B. Bastein w.g. M. Ettema
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat u kunt doen als u het niet eens bent met deze uitspraak

Tegen deze uitspraak kunt u in verzet gaan bij het College. U doet dit door in een brief (het verzetschrift) toe te lichten waarom u het niet eens bent met de uitspraak. Zorg ervoor dat het College uw verzetschrift op tijd ontvangt, namelijk binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. In uw verzetschrift kunt u het College vragen om mondeling te mogen toelichten waarom u het niet eens bent met de uitspraak.

Voetnoten

1.Deze uitspraken zijn te vinden op www.rechtspraak.nl.