ECLI:NL:CBB:2024:594
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- B. Bastein
- M. Ettema
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de subsidie voor vaste lasten in het kader van COVID-19 en de toerekening van omzet
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 27 augustus 2024, zaaknummer 23/1145, wordt de beslissing van de minister van Economische Zaken beoordeeld met betrekking tot de subsidie voor het derde kwartaal (Q3) van 2021 op basis van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL). De minister had de subsidie vastgesteld op € 0,- en het betaalde voorschot van € 12.281,76 teruggevorderd, omdat er geen sprake was van een omzetverlies van ten minste 30%. De onderneming heeft hiertegen beroep ingesteld.
De minister heeft in zijn besluit van 10 maart 2023 het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard. De onderneming voerde aan dat de minister een deel van de omzet in de subsidieperiode had moeten toerekenen aan het kwartaal waarin de activiteit was gerealiseerd. Het College oordeelt dat de minister de omzet die de onderneming in Q3 van 2021 heeft gefactureerd, terecht aan dat kwartaal heeft toegerekend, omdat de onderneming het factuurstelsel hanteert. Dit betekent dat de datum van de factuur bepalend is voor het tijdvak waarin de btw moet worden afgedragen, en niet de datum waarop de dienst is geleverd.
Het College concludeert dat de minister op basis van de financiële administratie van de onderneming terecht heeft vastgesteld dat er geen omzetdaling van ten minste 30% was. De minister heeft daarom rechtmatig gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid om de subsidie op € 0,- vast te stellen en het betaalde voorschot terug te vorderen. Het beroep van de onderneming wordt als kennelijk ongegrond verklaard, en de minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.