ECLI:NL:CBB:2024:77
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Afwijzing subsidieaanvraag op basis van vestigingsvereiste COVID-19 regeling
Op 29 januari 2024 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in de zaak met nummer 22/2295. De ondernemer, handelend onder de naam [naam 2] en vertegenwoordigd door gemachtigde H.A.J. van Kessel, had een subsidieaanvraag ingediend voor het derde kwartaal van 2021 op basis van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19. Een van de voorwaarden voor deze subsidie is dat de onderneming ten minste één vestiging heeft met een ander adres dan het privéadres van de eigenaar. De minister van Economische Zaken en Klimaat, vertegenwoordigd door mr. S.F. Hu en mr. Y. Ouchene, heeft de aanvraag afgewezen omdat de ondernemer niet kon aantonen dat hij voldeed aan het vestigingsvereiste.
De ondernemer betoogde dat hij gebruik maakte van een vestiging in Nederland die niet op zijn privéadres was gevestigd. Echter, de minister stelde dat de ondernemer onvoldoende bewijs had geleverd om dit te onderbouwen. Het College verwees naar een eerdere uitspraak van 13 juni 2023, waarin al was geoordeeld dat de ondernemer niet voldeed aan het vestigingsvereiste. Het College concludeerde dat de ondernemer niet aannemelijk had gemaakt dat zijn onderneming op een ander adres was gevestigd dan zijn privéadres.
De door de ondernemer overgelegde bewijsstukken, waaronder foto's van een loods en een terrein, werden als onvoldoende beoordeeld. Het College oordeelde dat de minister terecht had geconcludeerd dat niet werd voldaan aan het vestigingsvereiste en dat de subsidieaanvraag daarom terecht was afgewezen. Het beroep van de ondernemer werd ongegrond verklaard, en de minister was niet verplicht om kosten te vergoeden.