ECLI:NL:CBB:2024:753

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
29 oktober 2024
Publicatiedatum
24 oktober 2024
Zaaknummer
23/565 en 23/654
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de toekenning van TVL-subsidies voor landbouwproductie

In deze tussenuitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gedateerd 29 oktober 2024, wordt de minister van Economische Zaken opgedragen om de bestreden besluiten te herstellen. De zaak betreft de toekenning van subsidies op basis van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor de onderneming [naam 1] B.V. De minister had een subsidie van € 290.000,- toegekend voor het vierde kwartaal van 2021, maar de aanvraag voor het eerste kwartaal van 2022 werd afgewezen. De minister stelde dat de onderneming actief is in de primaire productie van landbouwproducten, wat het staatssteunplafond van € 290.000,- zou rechtvaardigen. De onderneming betwist echter dat haar activiteiten onder deze definitie vallen, aangezien zij voornamelijk handelt in levende varkens en slechts een klein percentage van haar activiteiten zich richt op het afmesten van varkens. Het College oordeelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de activiteiten van de onderneming onder de primaire landbouwproductie vallen. Het College geeft de minister acht weken om het gebrek in de besluiten te herstellen en zal daarna de onderneming de gelegenheid geven om haar zienswijze te geven. De verdere beslissing over de proceskosten en het griffierecht wordt aangehouden tot de einduitspraak.

Uitspraak

tussenuitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 23/565 en 23/654
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 oktober 2024 in de zaken tussen

[naam 1] B.V., te [plaats] (onderneming)

(gemachtigde: mr. B.J.W.M. Raaijmaakers)
en

de minister van Economische Zaken

(gemachtigden: mr. H.G.M. Wammes en C. Zieleman)

Procesverloop

23/565 – Q4 van 2021
Met het besluit van 14 maart 2022 (subsidiebesluit) heeft de minister aan de onderneming op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor de periode Q4 van 2021 een subsidie toegekend van € 290.000,-.
Met het besluit van 3 januari 2023 (bestreden besluit 1) heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
23/654 – Q1 van 2022
Met het besluit van 9 mei 2022 (afwijzingsbesluit) heeft de minister de aanvraag van de onderneming voor een subsidie op grond van de TVL voor de periode Q1 van 2022 afgewezen.
Met het besluit van 3 januari 2023 (bestreden besluit 2) heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
De onderneming heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 30 september 2024. Aan de zitting hebben deelgenomen [naam 2] , [naam 3] en de gemachtigden van partijen.

Overwegingen

Inleiding
1.1
De onderneming heeft TVL-subsidies aangevraagd voor Q4 van 2021 en voor Q1 van 2022. Voor Q4 van 2021 heeft de minister een subsidie verleend van € 290.000,-. Voor Q1 van 2022 heeft de minister de aanvraag afgewezen. De minister heeft daartoe besloten omdat hij van mening is dat de onderneming actief is in de primaire productie van landbouwproducten, zodat voor haar het staatssteunplafond geldt van € 290.000,-. Gelet op dat staatssteunplafond kan de onderneming voor Q4 van 2021 nog aanspraak maken op een subsidie, maar voor Q1 van 2022 niet meer.
1.2
Partijen zijn het erover eens dat de hoofdactiviteit van de onderneming de handel in levende varkens is en dat dat geen primaire productie van landbouwproducten is. Partijen verschillen van mening over de nevenactiviteit van de onderneming. Ongeveer vijf procent van de activiteiten van de onderneming bestaat uit het afmesten van ingekochte varkens, die vervolgens worden geslacht. Volgens de minister vallen die activiteiten onder de primaire productie van landbouwproducten. Volgens de onderneming is dat standpunt van de minister onjuist en is het veel hogere staatssteunplafond van toepassing, dat geldt voor overige ondernemingen (behalve voor ondernemingen die actief zijn in de visserij- en aquacultuursector).
1.3
Het toepasselijke wettelijke kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Beoordeling door het College
2.1
Het staatssteunplafond voor ondernemingen die actief zijn in de primaire productie van landbouwproducten bedraagt € 290.000,-. Die ondernemingen kunnen dus maximaal € 290.000,- subsidie krijgen op grond van de TVL. Dit staatssteunplafond geldt ook voor ondernemingen waarvan de nevenactiviteit valt onder de primaire productie van landbouwproducten. Dat volgt uit de toelichting bij de tweede openstelling van de TVL. [1] Dat de activiteiten van de onderneming maar voor vijf procent uit het afmesten van varkens bestaan, is op zichzelf dus niet bepalend voor het antwoord op de vraag welk staatssteunplafond van toepassing is. Van belang is of het afmesten van ingekochte varkens, die vervolgens worden geslacht, valt onder de primaire productie van landbouwproducten.
2.2
In artikel 2, vijfde lid, van Verordening 702/2014 wordt primaire landbouwproductie gedefinieerd als de productie van in bijlage I bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vermelde producten van de bodem en van de veehouderij die geen verdere bewerking hebben ondergaan die de aard van deze producten wijzigt. Bijlage I bij het Verdrag vermeldt ‘levende dieren’. De productie van levende varkens valt dus onder primaire landbouwproductie.
2.3
De onderneming stelt zich op het standpunt dat de minister ten onrechte van het staatssteunplafond van € 290.000,- is uitgegaan. Zij heeft tijdens de zitting toegelicht dat haar bedrijf zich richt op de handel in levende varkens, die meestal direct worden doorverkocht. Soms lukt het niet om de varkens direct door te verkopen. Met name in de coronaperiode was dat een probleem. Uit commerciële overwegingen houdt de onderneming de varkens dan een tijd onder zich, om ze te verkopen als ze een bepaald gewicht hebben bereikt.
2.4
Het College is van oordeel dat de minister in de bestreden besluiten onvoldoende heeft gemotiveerd waarom dit deel van de werkzaamheden van de onderneming valt onder de primaire productie van landbouwproducten.
2.5
Het College ziet in het belang van een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de minister op te dragen het hierboven geconstateerde gebrek in de bestreden besluiten te herstellen dan wel een ander besluit daarvoor in de plaats te nemen. Om het gebrek te herstellen, moet de minister motiveren waarom het afmesten van ingekochte varkens, op de manier zoals dat door de onderneming ten tijde van belang gebeurde, valt onder de primaire productie van landbouwproducten. Daarbij moet de minister de uitspraak van het College van 27 februari 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:132) betrekken, waarin het College heeft geoordeeld dat het gedurende enkele weken voeden en verzorgen van dieren met het oog op de verkoop zich niet laat kwalificeren als primaire landbouwproductie.
2.6
Het College geeft de minister hiervoor een termijn van acht weken na verzending van deze tussenuitspraak. Het College zal daarna de onderneming in de gelegenheid stellen om binnen vier weken na verzending van de reactie van de minister schriftelijk haar zienswijze te geven over de wijze waarop het gebrek is hersteld. Het College zal vervolgens in beginsel zonder nadere zitting uitspraak doen op het beroep. Dit geldt ook in de situatie dat de minister de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken.
2.7
Het College houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat betekent dat ook over de proceskosten en het griffierecht pas in de einduitspraak zal worden beslist.

Beslissing

Het College:
  • draagt de minister op om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in de bestreden besluiten te herstellen dan wel andere besluiten daarvoor in de plaats te nemen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Brugman, in aanwezigheid van mr. A.M. Slierendrecht, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 oktober 2024.
w.g. D. Brugman w.g. A.M. Slierendrecht

Bijlage

Verordening (EU) nr. 702/2014 van de Commissie van 25 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard
Artikel 2 (Definities) Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder: (…)
(5) “primaire landbouwproductie”: de productie van in bijlage I bij het Verdrag vermelde producten van de bodem en van de veehouderij die geen verdere bewerking hebben ondergaan die de aard van deze producten wijzigt;
(…)
(7) “afzet van landbouwproducten”: het in voorraad hebben of uitstallen met het oog op het verkopen, te koop aanbieden, leveren of op enige andere wijze verhandelen, met uitzondering van de eerste verkoop door een primaire producent aan wederverkopers of verwerkingsbedrijven en alle activiteiten waarmee een product voor een dergelijke eerste verkoop wordt voorbereid; verkoop door een primaire producent aan eindverbruikers wordt als afzet van landbouwproducten beschouwd indien die verkoop plaatsvindt in speciaal daarvoor bestemde afzonderlijke ruimten;
(…)
Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak (2020/C 91 I/01)
Paragraaf 3.1 Steun in de vorm van rechtstreekse subsidies, terugbetaalbare voorschotten of belastingvoordelen
21. Naast de bestaande mogelijkheden op grond van artikel 107, lid 3, onder c), VWEU kunnen tijdelijke beperkte steunbedragen voor ondernemingen die plotseling met een tekort aan of zelfs de niet-beschikbaarheid van liquiditeit kampen, in de huidige omstandigheden een geschikte, noodzakelijke en gerichte oplossing zijn.
22. De Commissie zal dergelijke staatssteun als verenigbaar met de interne markt beschouwen op basis van artikel 107, lid 3, onder b), VWEU, mits aan alle volgende voorwaarden is voldaan (de specifieke bepalingen voor de sectoren primaire landbouw en visserij en aquacultuur worden vastgesteld in punt 23):
a. de steun bedraagt niet meer dan 800 000 EUR per onderneming in de vorm van rechtstreekse subsidies, terugbetaalbare voorschotten of belasting- of betalingsvoordelen; alle bedragen moeten brutobedragen zijn, d.w.z. de bedragen vóór aftrek van belastingen of andere heffingen;
(…)
23. In afwijking van punt 22 gelden voor de landbouw-, de visserij- en de aquacultuursector de volgende specifieke voorwaarden:
a. de steun bedraagt niet meer dan 120 000 EUR per onderneming die actief is in de visserij- en aquacultuursector of 100 000 EUR per onderneming die actief is in de primaire productie van landbouwproducten; alle bedragen moeten brutobedragen zijn vóór aftrek van belastingen of andere heffingen;
(…)
Zesde wijziging van de tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak en wijziging van de bijlage bij de mededeling van de Commissie aan de lidstaten inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op kortlopende exportkredietverzekering (2021/C 473/01)
34. In punt 23 wordt punt a) vervangen door:
“a. de totale steun bedraagt te allen tijde niet meer dan 345 000 EUR per onderneming die actief is in de visserij- en aquacultuursector of 290 000 EUR per onderneming die actief is in de primaire productie van landbouwproducten; de steun mag worden toegekend in de vorm van rechtstreekse subsidies, belastingvoordelen en betalingsregelingen of andere vormen van steun, zoals terugbetaalbare voorschotten, garanties, leningen en eigen vermogen, mits de totale nominale waarde van dergelijke maatregelen niet meer bedraagt dan het totale plafond van 345 000 EUR of 290 000 EUR per onderneming; alle gebruikte bedragen moeten brutobedragen zijn, d.w.z. vóór aftrek van belastingen of heffingen;
Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL)
Artikel 2.5.5., eerste lid, aanhef en onder c
1. De minister besluit afwijzend op een aanvraag:
(…)
c. voor zover de totale door de getroffen MKB-onderneming ontvangen steun die wordt gerechtvaardigd door paragraaf 3.1 van de Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak (PbEU 2020,
C 91 I) na toepassing van deze regeling, en waarbij uit wordt gegaan van brutobedragen per onderneming als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de algemene de-minimisverordening, meer bedraagt dan:
€ 2.300.000;
€ 345.000, indien de getroffen MKB-onderneming actief is in de visserij- en aquacultuursector als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van verordening (EU) nr. 717/2014 van de Commissie van 27 juni 2014 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de visserij- en aquacultuursector (PbEU 2014, L 190);
€ 290.000 indien de getroffen MKB-onderneming actief is in de primaire productie van landbouwproducten als bedoeld in bijlage 1 bij het Verdrag inzake de werking van de Europese Unie;
Artikel 2.6.5., eerste lid, aanhef en onder c
1. De minister besluit afwijzend op een aanvraag:
(…)
c. voor zover de totale door de getroffen MKB-onderneming ontvangen steun die wordt gerechtvaardigd door paragraaf 3.1 van de Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak (PbEU 2020,
C 91 I) na toepassing van deze regeling, en waarbij uit wordt gegaan van brutobedragen per onderneming als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de algemene de-minimisverordening, meer bedraagt dan:
€ 2.300.000;
€ 345.000, indien de getroffen MKB-onderneming actief is in de visserij- en aquacultuursector als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van verordening (EU) nr. 717/2014 van de Commissie van 27 juni 2014 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de visserij- en aquacultuursector (PbEU 2014, L 190);
€ 290.000 indien de getroffen MKB-onderneming actief is in de primaire productie van landbouwproducten als bedoeld in bijlage 1 bij het Verdrag inzake de werking van de Europese Unie;

Voetnoten

1.Staatscourant 2020, 61730, paragraaf 3.2.