In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 27 februari 2024, zaaknummer 22/779, staat de vraag centraal of het staatssteunplafond voor de primaire landbouwproductie van toepassing is op [naam 1] B.V., een onderneming die zich bezighoudt met de handel in levende dieren, met name kalveren. De minister van Economische Zaken en Klimaat had eerder een subsidie van € 225.000 toegekend op basis van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19, maar dit besluit werd later gewijzigd, waarbij de minister het subsidiebesluit handhaafde en stelde dat [naam 1] het staatssteunplafond had bereikt.
Het College oordeelt dat de minister ten onrechte het staatssteunplafond voor de primaire landbouwproductie heeft toegepast. De onderneming stelt dat haar activiteiten niet als primaire landbouwproductie kunnen worden gekwalificeerd, maar als handel. Het College concludeert dat het tijdelijk onderbrengen van kalveren bij producenten niet kan worden aangemerkt als opfokken, maar als het in voorraad hebben met het oog op verkoop. De omvang van het perceel grasland dat [naam 1] in bezit had, is te gering om als primaire landbouwproductie te worden aangemerkt in verhouding tot de overige activiteiten van de onderneming.
Het College vernietigt het bestreden besluit en oordeelt dat de minister een nieuw besluit moet nemen, waarbij de proceskosten van [naam 1] tot een bedrag van € 2.625,- worden vergoed. De uitspraak benadrukt het belang van de feitelijke activiteiten van een onderneming bij de beoordeling van de toepassing van staatssteunregels.