ECLI:NL:CBB:2024:736

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
22 oktober 2024
Publicatiedatum
17 oktober 2024
Zaaknummer
22/2600
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Maximale subsidie op grond van de Regeling subsidiering sloop- en ombouwkosten pelsdierhouderij

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 22 oktober 2024, betreft de zaak een beroep van VOF [naam 1] tegen de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur over de toekenning van een subsidie van € 245.000,- op grond van de Regeling subsidiering sloop- en ombouwkosten pelsdierhouderij. De Regeling is een uitwerking van het Besluit subsidiëring sloop- en ombouwkosten pelsdierhouderij, dat is vastgesteld op basis van de Wet verbod pelsdierhouderij. Deze wet verbiedt het houden van nertsen en andere pelsdieren, en het verbod is vervroegd ingegaan vanwege de coronacrisis. VOF [naam 1] heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van de minister, dat het subsidiebedrag niet hoger kan zijn dan € 245.000,-, en stelt dat dit bedrag in strijd is met het evenredigheidsbeginsel.

De minister heeft het bezwaar ongegrond verklaard, en VOF [naam 1] heeft beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 24 juli 2024 is de zaak behandeld. VOF [naam 1] betoogt dat de Regeling onverbindend moet worden verklaard omdat het maximumbedrag niet aansluit bij de feitelijke kosten van de sloop en dat pelsdierhouders met meerdere locaties benadeeld worden ten opzichte van degenen met één locatie. De minister stelt dat de Regeling is goedgekeurd door de Europese Commissie en dat het maximumbedrag is vastgesteld in overeenstemming met het Tijdelijke Covid-steunkader.

Het College oordeelt dat het aan VOF [naam 1] toegekende bedrag van € 245.000,- het maximale subsidiebedrag is en dat de Regeling niet onverbindend kan worden verklaard. Het College verklaart het beroep ongegrond en stelt vast dat de minister geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een tegenprestatie en de beperkingen die voortvloeien uit de Europese regelgeving.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/2600

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 oktober 2024 in de zaak tussen

VOF [naam 1] te [plaats]

(gemachtigde: G.J.M. de Jager)
en

de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur

(gemachtigde: mr. P.J. Kooiman)

Procesverloop

Met het besluit van 25 april 2022 is aan [naam 1] op grond van de Regeling subsidiering sloop- en ombouwkosten pelsdierhouderij € 245.000,- aan subsidie verleend.
Met het besluit van 4 november 2022 heeft de minister het bezwaar hiertegen ongegrond verklaard.
[naam 1] heeft tegen de beslissing op bezwaar beroep ingesteld.
De zitting was op 24 juli 2024. Aan de zitting hebben deelgenomen: [naam 2] namens [naam 1] , vergezeld door diens gemachtigde, en de gemachtigde van de minister.

Overwegingen

Inleiding en achtergrond
1. Deze zaak gaat over de Regeling subsidiering sloop- en ombouwkosten pelsdierhouderij (Regeling). De Regeling is een uitwerking van het Besluit subsidiëring sloop- en ombouwkosten pelsdierhouderij (Besluit), dat is vastgesteld op grond van de Wet verbod pelsdierhouderij. Deze wet verbiedt het houden van nertsen en andere pelsdieren. Aanvankelijk mochten degenen die op 15 januari 2013 een nertsenhouderij hadden, onder voorwaarden hun bedrijf nog tot 1 januari 2024 uitoefenen. Vanwege de coronacrisis is het verbod op 8 januari 2021, dus drie jaar eerder dan gepland, van kracht geworden. Nertsen bleken namelijk gevoelig voor het coronavirus en dit leverde mogelijk gevaar op voor de volksgezondheid.
2 [naam 1] heeft op grond van de Regeling een aanvraag ingediend voor subsidie. Het gaat om de sloop van drie locaties, waarvoor in totaal om € 1.756.513,73 aan subsidie is gevraagd. De minister heeft € 245.000,- aan subsidie verleend.
Wettelijk kader
3 Op grond van artikel 3, eerste lid, van het Besluit, in combinatie met artikel 2, derde lid, van de Regeling bedraagt de subsidie 100% van de gemaakte subsidiabele sloopkosten en maximaal € 225.000,- per onderneming. Op grond van artikel 2, vierde lid, van de Regeling kan dit bedrag onder voorwaarden naar boven worden bijgesteld tot maximaal € 245.000,-. Een volledige weergave van deze bepalingen is opgenomen in de bijlage.
Heeft de minister terecht vastgehouden aan het maximumbedrag van € 245.000,-?
4.1
[naam 1] is het niet eens met het maximale subsidiebedrag en betoogt dat de Regeling op dit punt wegens strijd met het evenredigheidsbeginsel onverbindend moet worden verklaard of buiten toepassing moet worden gelaten. Zij licht haar betoog als volgt toe.
4.2
Aanvankelijk viel de Regeling binnen het staatssteunkader van de Landbouwrichtsnoeren. [1] Eén van de criteria uit de Landbouwrichtsnoeren is dat de begunstigde van de steun een toereikende tegenprestatie moet leveren, die erin bestaat dat definitief en onherroepelijk wordt besloten de betrokken productiecapaciteit te slopen of onherroepelijk te sluiten. De Europese Commissie heeft deze Regeling goedgekeurd (eerste goedkeuringsbesluit). Vanwege het vervroegd ingaan van het verbod op pelsdierhouderijen is volgens de minister niet langer sprake van een tegenprestatie in de zin van de Landbouwrichtsnoeren en is het subsidiëren van het slopen op grond van die richtsnoeren niet meer mogelijk. Daarom is bij de wijziging van de Regeling aangesloten bij het Tijdelijke Covid-steunkader. [2] Ook deze wijziging is door de Europese Commissie goedgekeurd. Op grond van het Tijdelijke Covid-steunkader geldt een maximum subsidiebedrag van € 245.000,- per onderneming.
4.3
Volgens [naam 1] maakt het vervroegde verbod niet dat de Landbouwrichtsnoeren niet meer zouden kunnen gelden. De Europese Commissie heeft namelijk in het eerste goedkeuringsbesluit overwogen dat zelfs als de sluiting om ethische redenen onvermijdelijk is aan het einde van de overgangsperiode, de tegenprestatie toch nog voldoende is. Het gegeven dat er staatssteun zou worden verleend voor een activiteit die zonder staatssteun ook zou plaatsvinden, was er dus al voordat het verbod vervroegd in werking trad en is door de Europese Commissie in de beoordeling meegenomen. Dit betekent volgens [naam 1] dat de Landbouwrichtsnoeren nog steeds als staatssteunkader kunnen dienen, op grond waarvan er geen maximumbedrag per onderneming geldt. Dit biedt ruimte voor een reëel subsidiebedrag voor het slopen.
4.4
Pelsdierhouders met meerdere locaties, zoals [naam 1] , worden door het maximumbedrag per onderneming benadeeld ten opzichte van pelsdierhouders met maar één locatie. In de Regeling is niet gemotiveerd waarom dit gerechtvaardigd zou zijn. Volgens [naam 1] kan de maximering van het bedrag per onderneming daarom niet in stand blijven en zou het subsidiebedrag moeten overeenkomen met de feitelijke kosten voor het slopen. De reden daarvoor is dat de subsidieregeling een landschappelijk en maatschappelijk doel dient. Het is onevenredig om de kosten voor het slopen voor rekening van de pelsdierhouders te laten komen. Bovendien bestaat daarmee de kans dat de met het Besluit beoogde doelstellingen niet worden gehaald.
4.5
Als het betoog dat het subsidiebedrag gelijk moet zijn aan de feitelijke sloopkosten niet wordt gevolgd, moet volgens [naam 1] het subsidiebedrag worden berekend aan de hand van het aantal fokteefplaatsen op basis van het toegestane aantal zoals neergelegd in de omgevingsvergunningen.
5 De minister stelt zich op het standpunt dat het vereiste van een tegenprestatie, zoals neergelegd in de punten 425 en 426 van de Landbouwrichtsnoeren, niet samengaat met het vervroegd ingaan van het verbod op het houden van pelsdieren. De pelsdierhouderijen moesten immers al zijn gesloten. In overleg met de Europese Commissie is ervoor gekozen het Tijdelijke Covid-steunkader toe te passen en op grond daarvan geldt een maximumbedrag per onderneming. De minister heeft oog gehad voor de belangen van de pelsdierhouders en ziet dat de steun beperkt is. Daarom is er ook een nadeelcompensatieregeling voor het slopen of ombouwen van pelsdierhouderijen tot stand gebracht.
De beoordeling door het College
6.1
Het College stelt vast dat het aan [naam 1] toegekende bedrag van € 245.000,- op grond van de Regeling het maximale subsidiebedrag is en dat dit maximumbedrag volgt uit het Tijdelijke Covid-steunkader (versie van 28 januari 2021, PBEU C34, punt 23). Het College begrijpt het betoog van [naam 1] zo, dat de bepaling in de Regeling over het maximum subsidiebedrag onverbindend moet worden verklaard dan wel voor haar buiten toepassing moet blijven wegens strijd met het evenredigheidsbeginsel, omdat de Regeling volgens haar ten onrechte is gebaseerd op het Tijdelijke Covid-steunkader en het maximumbedrag niet aansluit bij de feitelijke kosten van de sloop.
6.2
Het betoog dat de Regeling ten onrechte is gebaseerd op het Tijdelijke Covid-steunkader houdt naar het oordeel van het College geen verband met het evenredigheidsbeginsel en is gericht tegen de Regeling als zodanig. Tegen dit algemeen verbindend voorschrift staat echter op grond van artikel 8:3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht, geen beroep open. Het College is op dit punt dan ook onbevoegd.
6.3
Over het betoog dat sprake is van strijd met het evenredigheidsbeginsel, omdat het maximumbedrag van de Regeling niet aansluit bij de feitelijke kosten van het slopen en pelsdierhouders met meerdere locaties worden benadeeld ten opzichte van pelsdierhouders met maar één locatie, overweegt het College het volgende.
6.4
De minister heeft in verband met het vervroegd ingaan van het verbod op het houden van pelsdieren de gewijzigde Regeling met daarin het maximumbedrag per onderneming voorgelegd aan de Europese Commissie. De Commissie heeft in het besluit van 31 mei 2021 (C (2021) 4004) geoordeeld dat de Regeling in overeenstemming is met de interne markt. De bepaling in de Regeling over het maximumbedrag per onderneming kan niet onverbindend worden verklaard of buiten toepassing worden gelaten zonder in strijd te komen met het Europese staatssteunkader. Dit kader kan niet opzij gezet worden door een beroep op het evenredigheidsbeginsel en staat daarom vast. Nu het maximale subsidiebedrag aan [naam 1] is toegekend kan het betoog dat het subsidiebedrag overeen zou moeten komen met de feitelijke kosten, dat rekening zou moeten worden gehouden met meerdere locaties of dat het subsidiebedrag berekend had moeten worden aan de hand van het aantal fokteefplaatsen, niet tot een ander resultaat leiden.
De conclusie
7 Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College:
  • verklaart zich onbevoegd om van het beroep, voor zover gericht tegen de Regeling subsidiering sloop- en ombouwkosten pelsdierhouderij, kennis te nemen;
  • verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.W.L. Koopmans, mr. M.P. Glerum en mr. B.J. van de Griend, in aanwezigheid van mr. D. de Vries, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2024.
w.g. R.W.L. Koopmans w.g. D. de Vries

Bijlage

Besluit subsidiëring sloop- en ombouwkosten pelsdierhouderij
Artikel 3
1. De subsidie voor sloop bedraagt 100% van de gemaakte subsidiabele sloopkosten.
2 De subsidie, bedoeld in het eerste lid, bedraagt ten hoogste een bij ministeriële regeling te bepalen bedrag:
a. per vierkante meter of strekkende meter, waarbij het bedrag voor verschillende omstandigheden verschillend kan worden vastgesteld, en
b. per plaats.
3 De subsidie voor sloop bedraagt per onderneming als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van Verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de landbouwsector (PbEU 2013, L 352/9) in elk geval niet meer dan een bij ministeriele regeling te bepalen bedrag.
Regeling subsidiëring sloop- en ombouwkosten pelsdierhouderij
Artikel 2
(…)
3 Het bedrag, bedoeld in artikel 3, derde lid, van het besluit, is € 225.000.
4 Het bedrag, bedoeld in het derde lid, wordt naar boven bijgesteld tot aan een bedrag van maximaal € 245.000 voor zover blijkens een door de houder ingevulde landbouw de-minimisverklaring als bedoeld in artikel 6 van verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de landbouwsector (PbEU L 352), het de-minimisplafond, bedoeld in artikel 3, tweede lid, van die verordening, niet wordt overschreden.
(…)

Voetnoten

1.Richtsnoeren van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden 2014-2020 (2014/C 204/01).
2.Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak (2020/C 91 I/01).