In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 22 oktober 2024, betreft de zaak een beroep van VOF [naam 1] tegen de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur over de toekenning van een subsidie van € 245.000,- op grond van de Regeling subsidiering sloop- en ombouwkosten pelsdierhouderij. De Regeling is een uitwerking van het Besluit subsidiëring sloop- en ombouwkosten pelsdierhouderij, dat is vastgesteld op basis van de Wet verbod pelsdierhouderij. Deze wet verbiedt het houden van nertsen en andere pelsdieren, en het verbod is vervroegd ingegaan vanwege de coronacrisis. VOF [naam 1] heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van de minister, dat het subsidiebedrag niet hoger kan zijn dan € 245.000,-, en stelt dat dit bedrag in strijd is met het evenredigheidsbeginsel.
De minister heeft het bezwaar ongegrond verklaard, en VOF [naam 1] heeft beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 24 juli 2024 is de zaak behandeld. VOF [naam 1] betoogt dat de Regeling onverbindend moet worden verklaard omdat het maximumbedrag niet aansluit bij de feitelijke kosten van de sloop en dat pelsdierhouders met meerdere locaties benadeeld worden ten opzichte van degenen met één locatie. De minister stelt dat de Regeling is goedgekeurd door de Europese Commissie en dat het maximumbedrag is vastgesteld in overeenstemming met het Tijdelijke Covid-steunkader.
Het College oordeelt dat het aan VOF [naam 1] toegekende bedrag van € 245.000,- het maximale subsidiebedrag is en dat de Regeling niet onverbindend kan worden verklaard. Het College verklaart het beroep ongegrond en stelt vast dat de minister geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een tegenprestatie en de beperkingen die voortvloeien uit de Europese regelgeving.