In deze tussenuitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven, gedateerd 15 oktober 2024, wordt de afwijzing van een subsidieaanvraag voor een warmtepomp door de minister van Klimaat en Groene Groei beoordeeld. De appellant had op 4 mei 2021 een subsidie aangevraagd voor een warmtepomp die in zijn koopwoning was geplaatst. De minister had eerder subsidie verleend aan de onderneming Energie Exploitatie Rijswijk-Buiten B.V. (EERB) voor dezelfde warmtepomp, wat leidde tot de afwijzing van de aanvraag van de appellant op basis van artikel 4.5.9 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies. De minister stelde dat de subsidie niet aan de appellant kon worden verstrekt omdat EERB al subsidie had ontvangen voor de warmtepomp.
De appellant betoogde dat hij de investering had gedaan en dat de subsidie ten onrechte aan EERB was verstrekt. Hij voerde aan dat hij voldeed aan alle subsidievoorwaarden en dat het gelijkheidsbeginsel was geschonden, omdat andere eigenaren van appartementen in dezelfde situatie wel subsidie hadden ontvangen. Het College oordeelde dat de minister niet voldoende had gemotiveerd waarom de gemaakte fout in de eerdere gevallen niet herhaald hoefde te worden. Het College heeft de minister opgedragen het geconstateerde gebrek in het besluit te herstellen of een ander besluit te nemen, met een termijn van zes weken na verzending van de tussenuitspraak.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de minister om zorgvuldig om te gaan met subsidieaanvragen en de motivering van besluiten, vooral in het licht van het gelijkheidsbeginsel en eerdere rechtspraak. Het College houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep, waarin ook de proceskosten en het griffierecht zullen worden behandeld.