ECLI:NL:CBB:2024:670

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
1 oktober 2024
Publicatiedatum
30 september 2024
Zaaknummer
22/2029
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake subsidieaanvraag voor warmtepomp en energiebesparende maatregelen

In deze tussenuitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven, gedateerd 1 oktober 2024, wordt de zaak behandeld van een subsidieaanvraag voor een warmtepomp en energiebesparende isolatiemaatregelen. De aanvraag, ingediend door [naam 2] op 30 december 2021, werd door de minister van Klimaat en Groene Groei afgewezen omdat deze te laat zou zijn ingediend. De minister verklaarde het bezwaar van [naam 2] ongegrond, waarop [naam 2] beroep instelde. Tijdens de zitting op 24 juli 2024 werd duidelijk dat [naam 2] de aanvraag te laat had ingediend, maar hij deed een beroep op coulance vanwege persoonlijke omstandigheden, waaronder een CVA en mantelzorg voor zijn vader.

Het College overweegt dat de afwijzing van de aanvraag in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Het College concludeert dat de bijzondere omstandigheden van [naam 2], zoals zijn gezondheidsproblemen en de hectische periode waarin hij verkeerde, de te late indiening niet aan hem kunnen worden toegerekend. De minister moet de aanvraag alsnog inhoudelijk beoordelen, waarbij de bepaling over de termijn voor indiening buiten toepassing moet blijven. Het College stelt een termijn van vier weken voor de minister om het gebrek in de beslissing op bezwaar te herstellen of een ander besluit te nemen. De verdere beslissing wordt aangehouden tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

tussenuitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/2029

tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 1 oktober 2024 in de zaak tussen

[naam 1] , te [woonplaats]

en

de minister van Klimaat en Groene Groei

(gemachtigde: mr. C. Cromheecke)

Procesverloop

Met het besluit van 6 mei 2022 heeft de minister de aanvraag voor subsidie voor een warmtepomp en energiebesparende isolatiemaatregelen op grond van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies, zoals die gold op het moment van het nemen van dat besluit (Regeling), afgewezen.
Met het besluit van 16 september 2022 (beslissing op bezwaar) heeft de minister het bezwaar van [naam 2] hiertegen ongegrond verklaard.
[naam 2] heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 24 juli 2024. Aan de zitting hebben deelgenomen: [naam 1] , [naam 3] en de gemachtigde van de minister.

Overwegingen

1.1
Op 30 december 2021 heeft [naam 2] een aanvraag ingediend voor subsidie voor een warmtepomp en verschillende energiebesparende isolatiemaatregelen. Het gaat om een investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing (ISDE) op grond van de Regeling. De aanvraag vermeldt dat de warmtepomp op 27 november 2020 is aangeschaft en geïnstalleerd. De energiebesparende isolatiemaatregelen zijn, met uitzondering van de isolerende deur, aangebracht tussen 22 oktober 2020 en 21 december 2020. De isolerende deur is geplaatst op 8 november 2021.
1.2
De minister heeft de subsidieaanvraag afgewezen. Volgens de minister is de aanvraag voor de warmtepomp en de energiebesparende isolatiemaatregelen, met uitzondering van de isolerende deur, niet binnen een jaar na de installatie of het aanbrengen ervan ingediend (artikel 4.5.9, eerste lid, aanhef en onder c, van de Regeling). Deze afwijzing heeft tot gevolg dat geen sprake (meer) is van ten minste twee typen isolerende maatregelen die op het moment van het indienen van de aanvraag voor subsidie in aanmerking komen, zodat de aanvraag voor de isolerende deur ook is afgewezen (artikel 4.5.9, derde lid, aanhef en onder a, onderdeel 1, van de Regeling). Voor de isolerende deur geldt volgens de minister ook dat deze niet voldoet aan de minimum te vervangen oppervlakte van 10 vierkante meter (artikel 4.5.2, derde lid, aanhef en onder a, van de Regeling).
2 [naam 2] betwist niet dat zijn aanvraag te laat is. Hij doet een beroep op coulance. [naam 2] ontvangt sinds 1996 een WAO-uitkering wegens de aandoening ADCA en beschikt daardoor over beperkte middelen. Toen hij de aanvraag vóór kerst 2020 wilde indienen kwam hij er niet tussen. Na kerst kreeg hij de mededeling dat hij langer over zijn aanvraag mocht doen. Het was een chaotische tijd omdat hij midden in een verhuizing zat en ook mantelzorger was voor zijn vader. In april 2021 werd hij getroffen door een CVA (beroerte), waarna een periode van revalidatie volgde. Pogingen om samen met zijn vrouw de subsidieaanvraag in te vullen slaagden niet. Ten slotte heeft hij met hulp van zijn zoon de aanvraag op 30 december 2021 ingediend. Hij dacht dat hij hiermee op tijd was, maar heeft zich dit kennelijk mede door het CVA niet juist herinnerd. Hij voelt zich hierdoor dubbel gestraft. Het gaat om een groot aantal energiebesparende maatregelen, die hij mede vanwege zijn chronische klachten heeft aangebracht. Met een goed verwarmd huis ondervindt hij namelijk minder klachten.
[naam 2] verzoekt ook om een vergoeding van de kosten die hij in bezwaar heeft gemaakt en van de wettelijke rente over de niet betaalde subsidie.
3 De minister stelt zich op het standpunt dat hij de wet- en regelgeving voor iedereen gelijk moet toepassen en deze geen ruimte laten voor een belangenafweging. Volgens de minister is er geen sprake geweest van een storing rond kerst 2020 en was het dus mogelijk een aanvraag in te dienen. Die tijd had [naam 2] nog tot 22 oktober 2021. Er was ondanks de door [naam 2] aangevoerde omstandigheden genoeg tijd om de aanvraag op tijd in te dienen en daar zo nodig hulp bij te vragen. Op basis waarvan [naam 2] dacht dat hij de aanvraag tot en met eind 2021 kon indienen, is voor de minister niet duidelijk. Als [naam 2] twijfel had over de uiterste indieningsdatum, had hij hierover contact kunnen zoeken. Dit heeft hij niet gedaan. Volgens de minister komen de gevolgen van het niet tijdig indienen daarom voor rekening van [naam 2] en moet de aanvraag worden afgewezen.
4.1
Het College begrijpt het betoog van [naam 2] zo dat de afwijzing van de aanvraag volgens hem in strijd is met het evenredigheidsbeginsel en artikel 4.5.9, eerste lid, aanhef en onder c, van de Regeling in zijn geval buiten toepassing moet worden gelaten.
4.2
Niet in geschil is dat de subsidieaanvraag voor de warmtepomp en de energiebesparende isolatiemaatregelen, behalve wat betreft de isolerende deur, niet binnen een jaar na het installeren en aanbrengen ervan is ingediend. De minister is in principe gehouden een te late aanvraag op grond van artikel 4.5.9, eerste lid, aanhef en onder c, van de Regeling, af te wijzen. Deze verplichting wordt ook wel een gebonden bevoegdheid genoemd.
4.3
Bij een gebonden bevoegdheid hanteert het College voor de toets aan het evenredigheidsbeginsel de in de uitspraak van 26 maart 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:190) neergelegde maatstaf. Dit houdt in dat het College beoordeelt of de afwijzing onevenwichtig is. Een besluit is onevenwichtig als het in de gegeven omstandigheden voor één of meer belanghebbenden onredelijk bezwarend is.
4.4
Het College is van oordeel dat de afwijzing in dit geval onredelijk bezwarend is voor [naam 2] . Er is sprake van een combinatie van bijzondere omstandigheden, die samen maken dat de te late indiening niet aan [naam 2] kan worden toegerekend. Het College acht daarvoor van belang dat [naam 2] is gediagnostiseerd met de hersenaandoening ADCA. Daarnaast is hij in april 2021 getroffen door een CVA, waardoor hij tot september 2021 heeft moeten revalideren. In de periode die daaraan vooraf ging verkeerde [naam 2] in een hectische periode door een verhuizing waar hij middenin zat en de mantelzorg die hij verleende aan zijn dementerende vader. Het College kan zich voorstellen en vindt het aannemelijk dat [naam 2] zich de termijn voor het indienen van de aanvraag vanwege zijn ziekte en de bijkomende omstandigheden zoals het CVA, niet goed heeft herinnerd en dat deze omstandigheden eraan hebben bijgedragen dat hij op moeilijkheden stuitte bij het indienen van de aanvraag. [naam 2] heeft verklaard dat hij op verschillende momenten heeft geprobeerd de aanvraag in te dienen, maar dat hij er, ook met de hulp van zijn vrouw, niet uit kwam. Pas met de hulp van zijn zoon in december 2021 lukte dit. Mede in aanmerking genomen dat de termijnoverschrijding relatief beperkt is gebleven, is de afwijzing op grond van deze overschrijding naar het oordeel van het College in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Dit betekent dat de beslissing op bezwaar een gebrek vertoont.
5.1
Het is nu aan de minister om alsnog te beoordelen of de subsidieaanvraag inhoudelijk aan de voorwaarden voldoet.
5.2
In het belang van een spoedige beslechting van het geschil zal het College de minister opdragen het geconstateerde gebrek te herstellen of een ander besluit daarvoor in de plaats te nemen. Daartoe moet de minister de subsidieaanvraag inhoudelijk beoordelen, waarbij artikel 4.5.9, eerste lid, aanhef en onder c, van de Regeling buiten toepassing moet blijven. Hiervoor zal het College een termijn van vier weken stellen na verzending van deze tussenuitspraak. Het College zal daarna [naam 2] in de gelegenheid stellen om binnen vier weken na de verzending van de reactie van de minister schriftelijk daarover zijn zienswijze te geven. Het College zal vervolgens in beginsel zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
5.3
Het College houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dit betekent ook dat over eventuele proceskosten en het griffierecht in de einduitspraak zal worden beslist.

Beslissing

Het College:
  • draagt de minister op binnen vier weken na het verzenden van deze tussenuitspraak het gebrek in de beslissing op bezwaar te herstellen of een ander besluit hiervoor in de plaats te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.W.L. Koopmans, mr. M.P. Glerum en mr. B.J. van de Griend, in aanwezigheid van mr. D. de Vries, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2024.
w.g. R.W.L. Koopmans De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen