ECLI:NL:CBB:2024:656

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
24 september 2024
Publicatiedatum
23 september 2024
Zaaknummer
22/120
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ongedaanmaking van de inschrijving in het handelsregister door de Kamer van Koophandel

In deze zaak heeft de Kamer van Koophandel (KvK) op 15 december 2021 een besluit genomen waarbij het bezwaar van [naam 2] tegen een inschrijvingsbesluit van de KvK gegrond werd verklaard. Dit besluit hield in dat de inschrijving van de ontbinding van de vennootschap onder firma [naam 2] & [naam 1] en de overdracht van de onderneming aan [naam 3] ongedaan zou worden gemaakt. [naam 1] heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat de KvK ten onrechte heeft geoordeeld dat er gerede twijfel bestaat over de juistheid van haar opgave. De zitting vond plaats op 26 juni 2024, maar partijen zijn niet verschenen.

De KvK heeft in haar besluit gesteld dat er gerede twijfel bestaat over de juistheid van de opgave van [naam 1], omdat zij geen bewijsstukken heeft overgelegd die de ontbinding van de vennootschap en de overdracht van de onderneming onderbouwen. [naam 1] betwist dit en stelt dat de KvK haar bevoegdheid te buiten gaat door een oordeel te vellen over civielrechtelijke feiten, terwijl dit aan de civiele rechter is voorbehouden. De KvK heeft echter in haar verweer aangegeven dat zij slechts een inschatting heeft gemaakt van de civielrechtelijke feiten en dat zij niet over de onderliggende feiten heeft geoordeeld.

Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven heeft geoordeeld dat de KvK op goede gronden heeft geconcludeerd dat er gerede twijfel bestaat over de juistheid van de opgave van [naam 1]. De KvK heeft de inschrijving van de opgave in het handelsregister terecht ongedaan gemaakt, en het beroep van [naam 1] is ongegrond verklaard. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer op 24 september 2024.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/120

uitspraak van de meervoudige kamer van 24 september 2024 in de zaak tussen

[naam 1] , te [woonplaats]

en

Kamer van Koophandel (KvK)

(gemachtigde: mr. J.P.M. van der Ende)
met als derde partij
[naam 2], te [woonplaats]

Procesverloop

Met het besluit van [datum 4] (inschrijvingsbesluit) heeft de KvK de opgave van [naam 1] van de ontbinding van [naam 2] & [naam 1] Administratie en Belastingadvies ( [naam 2] & [naam 1] ) en de overdracht van de onderneming aan [naam 3] ingeschreven in het handelsregister.
Met het besluit van 15 december 2021 (bestreden besluit) heeft de KvK het bezwaar van [naam 2] tegen het inschrijvingsbesluit gegrond verklaard en besloten dat de inschrijving in het handelsregister ongedaan zal worden gemaakt.
[naam 1] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De KvK heeft een verweerschrift ingediend.
[naam 2] heeft een schriftelijke uiteenzetting over de zaak gegeven.
De zitting was op 26 juni 2024. Partijen zijn niet verschenen.

Overwegingen

Aanleiding voor deze zaak
1. [naam 1] heeft aan de KvK opgave gedaan van de ontbinding van [naam 2] & [naam 1] en de overdracht van de onderneming aan [naam 3] met ingang van [datum 1] . Met het inschrijvingsbesluit heeft de KvK deze opgave in het handelsregister ingeschreven.
2 Met het bestreden besluit heeft de KvK het bezwaar van [naam 2] tegen het inschrijvingsbesluit op grond van artikel 5, tweede lid, aanhef en onder e, van het Handelsregisterbesluit 2008 (Hrb) gegrond verklaard en besloten tot ongedaanmaking van de inschrijving in het handelsregister vanwege gerede twijfel over de juistheid van de opgave. De KvK heeft aan haar gerede twijfel ten grondslag gelegd dat [naam 1] geen stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat [naam 2] & [naam 1] met ingang van [datum 1] conform de artikelen 15 en 16 van de ‘Overeenkomst van vennootschap onder firma [naam 4] ’ (vof-overeenkomst) is ontbonden en dat de onderneming per die datum aan [naam 3] is overgedragen.
Standpunten van partijen
3.1
[naam 1] voert aan dat de KvK de inschrijving van haar opgave van de ontbinding van [naam 2] & [naam 1] en de overdracht van de onderneming aan [naam 3] in het handelsregister ten onrechte ongedaan heeft gemaakt. De vaststelling van de KvK dat pagina 3 van het formulier 17a, dat de KvK op [datum 4] heeft ontvangen, (nagenoeg) gelijk zou zijn aan pagina 3 van het formulier 17a, dat de KvK op 24 mei 2018 heeft ontvangen, is niet alleen onjuist maar ook onbegrijpelijk. De KvK lijkt mee te gaan in de stelling van [naam 2] dat [naam 1] heeft gefraudeerd door pagina 3 van het in 2018 ingediende formulier te voegen bij het formulier dat in 2021 is ingediend. Er is echter geen sprake van identieke pagina’s. Zo verschillen de kleuren van beide formulieren van elkaar en ook de kleuren van de begeleidende tekst aan de linkerzijde van de formulieren. Verder zijn de namen van de ondertekenaars in het ene formulier getypt en in het andere formulier handgeschreven en is de handtekening van [naam 2] op de formulieren niet identiek.
3.2
Onder verwijzing naar een e-mail van [naam 2] van [datum 2] , waarin hij de opzegging van de vof-overeenkomst bevestigt, stelt [naam 1] dat er inderdaad geen stukken zijn waaruit blijkt dat [naam 2] & [naam 1] conform de artikelen 15 en 16 van de vof-overeenkomst is ontbonden. [naam 1] en [naam 2] hebben op verschillende momenten afspraken gemaakt over de wijze waarop zij uit elkaar gaan. Deze hebben geresulteerd in de in 2018 en 2021 ingediende formulieren. Dat [naam 2] deze afspraken nu betwist, zou echter geen grond voor gerede twijfel bij de KvK moeten vormen.
3.3
[naam 1] voert verder aan dat de KvK haar bevoegdheid te buiten gaat door een oordeel te geven over de onderliggende civielrechtelijke feiten in plaats van het oordeel van de civiele rechter hierover af te wachten. Verder begrijpt [naam 1] de stelling van de KvK niet dat haar e-mail van [datum 3] de ontbinding met ingang van [datum 1] zou tegenspreken. [naam 1] heeft in deze e-mail namelijk opnieuw aangegeven niet verder te willen samenwerken met [naam 2] en dat dit heeft geresulteerd in de ondertekening van het formulier dat de KvK op [datum 4] heeft ontvangen. Dat [naam 1] in haar e-mail niet spreekt van de ontbinding van [naam 2] & [naam 1] is te verklaren door tijdsverloop. Dat de toenmalige gemachtigde van [naam 2] in zijn brief van [datum 5] ook niet spreekt van een ontbinding zegt volgens haar ook niets. Kennelijk heeft [naam 2] zijn gemachtigde niet op de hoogte gesteld van de overeengekomen ontbinding. Dat uit het vonnis van de rechtbank Gelderland van 27 oktober 2021 in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening ook niet blijkt dat [naam 2] & [naam 1] is ontbonden, is verklaarbaar omdat een dergelijk oordeel nooit zal worden geveld in een procedure op grond van artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De civiele rechter in de bodemprocedure zal een oordeel moeten vellen over wat [naam 1] en [naam 2] over de ontbinding hebben afgesproken. De KvK had aanvankelijk meegedeeld het oordeel van de civiele rechter af te wachten, maar heeft vervolgens toch de inschrijving ongedaan gemaakt. De KvK had bovendien bij twijfel over de juistheid van de opgave de inschrijving niet ongedaan moeten maken, maar de aantekening in het handelsregister moeten maken dat de gegevens in onderzoek zijn. De ongedaanmaking van de inschrijving heeft geleid tot grote financiële gevolgen voor [naam 1] . De KvK heeft daar onvoldoende rekening mee gehouden.
3.4
Gezien het vorenstaande is het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand gekomen en onvoldoende gemotiveerd.
4 De KvK heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Haar stellingen zullen, voor zover nodig, hierna bij de beoordeling worden besproken.
5 [naam 2] voert aan dat hij het formulier van [datum 4] nimmer heeft ondertekend. Het formulier dat [naam 1] in bijlage 3 van het beroepschrift heeft gevoegd, betreft volgens [naam 2] een nieuw formulier. De KvK heeft in verband met de opgave namelijk een ander formulier ontvangen. Het betoog van [naam 1] , waarbij ze een vergelijking maakt tussen de formulieren uit 2018 en 2021, is dan ook niet relevant. Hij voert verder aan dat het formulier dat de KvK heeft ontvangen geen origineel formulier is, maar slechts een kopie. De datum van ontvangst door de KvK ontbreekt namelijk. Verder staat op de pagina’s 1, 2 en 4 van het formulier als formulierdatum ‘oktober 2019’ terwijl op pagina 3 een formulierdatum van ‘februari 2016’ staat. Ook is duidelijk te zien dat alleen pagina 3 geperforeerd was en de andere pagina’s niet. Door de pagina’s over elkaar te leggen, blijkt duidelijk dat de pagina uit het formulier waarmee in 2021 de opgave is gedaan een kopie is van de pagina uit het formulier waarmee in 2018 de opgave is gedaan. Hij merkt tot slot op dat hij met [naam 1] heeft gesproken over het opheffen van [naam 2] & [naam 1] , maar dat daar nooit daadwerkelijk inhoud aan is gegeven. In de vof-overeenkomst is weliswaar geregeld hoe [naam 2] & [naam 1] beëindigd zou moeten worden, maar hier is nooit uitvoering aan gegeven.
Beoordeling door het College
6 Het College ziet zich voor de vraag gesteld of de KvK bij het bestreden besluit op goede gronden tot de conclusie is gekomen dat gerede twijfel bestaat ten aanzien van de juistheid van de opgave van [naam 1] . De KvK heeft op grond van artikel 4, eerste lid, van het Hrb de plicht te onderzoeken of de opgave afkomstig is van iemand die tot het doen ervan bevoegd is en of de opgave juist is. De KvK weigert op grond van artikel 5, tweede lid, aanhef en onder e, van het Hrb tot inschrijving van de opgave over te gaan indien zij gerede twijfel heeft over de juistheid van de opgave.
7 De KvK gaat als beheerder van het handelsregister alleen over de inschrijvingen in dat register. In het kader van de heroverweging van het inschrijvingsbesluit diende de KvK de juistheid van de door [naam 1] gedane opgave te onderzoeken. Hierbij diende de KvK een inschatting te maken van civielrechtelijke feiten, waarbij het definitieve oordeel daarover is voorbehouden aan de civiele rechter. Het is de taak van het College om te beoordelen of het door de KvK gedane onderzoek hiervoor voldoende is geweest (zie de uitspraak van het College van 17 oktober 2023, ECLI:NL:CBB:2023:584, onder 4.2).
8 De KvK heeft in het kader van haar onderzoeksplicht, anders dan [naam 1] stelt, geen oordeel geveld over de civielrechtelijke feiten maar slechts daarvan een inschatting gemaakt. Het College is van oordeel dat de KvK de juistheid van de opgave van de ontbinding van [naam 2] & [naam 1] en de overdracht van de onderneming aan [naam 3] voldoende heeft onderzocht. De KvK heeft partijen in dit verband ook in de gelegenheid gesteld om stukken in te dienen. De KvK heeft aan haar oordeel dat zij gerede twijfel heeft over de juistheid van de opgave ten grondslag gelegd dat [naam 1] geen stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat [naam 2] & [naam 1] met ingang van [datum 1] conform de artikelen 15 en 16 van de vof-overeenkomst is ontbonden en dat de onderneming per die datum aan [naam 3] is overgedragen. De KvK heeft in dit verband ook van belang geacht dat de e-mail van [naam 1] van [datum 3] en de reactie daarop van de toenmalige gemachtigde van [naam 2] bij brief van [datum 5] de ontbinding met ingang van [datum 1] juist tegenspreken en dat de ontbinding evenmin blijkt uit het vonnis van de rechtbank Gelderland. Naar het oordeel van het College heeft de KvK zich op basis van de haar ter beschikking gestelde stukken op goede gronden op het standpunt gesteld dat sprake is van gerede twijfel over de juistheid van de opgave. Het betoog van [naam 1] dat de vof-overeenkomst zou zijn beëindigd en dat er daarom geen stukken in de zin van de artikelen 15 en 16 van de vof-overeenkomst zijn behoeft, wat daar ook van zij, geen bespreking. [naam 1] heeft namelijk de e-mail van [naam 2] van [datum 2] , waar ze haar betoog op baseert, pas in de beroepsprocedure ingebracht en deze heeft daarom geen onderdeel uitgemaakt van de door de KvK gedane beoordeling. Ook de stelling van [naam 1] met betrekking tot de vaststelling van de KvK dat pagina 3 van het formulier dat de KvK in 2021 heeft ontvangen (nagenoeg) gelijk zou zijn aan pagina 3 van het in 2018 ontvangen formulier behoeft geen bespreking aangezien de KvK deze vaststelling, zoals zij in het verweerschrift heeft opgemerkt, niet ten grondslag heeft gelegd aan haar gerede twijfel.
9 De KvK maakt, zoals onder 6 is overwogen, bij gerede twijfel de inschrijving van de opgave ongedaan en is dus niet gehouden om daarvoor het oordeel van de civiele rechter af te wachten. De KvK heeft in de voorliggende zaak in het kader van de heroverweging met betrekking tot de juistheid van de opgave het oordeel van de civiele rechter in de bodemprocedure terecht niet afgewacht, omdat [naam 2] hier niet mee heeft ingestemd. Uit artikel 7:10, vierde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht volgt immers dat de KvK de behandeling van het bezwaarschrift slechts met instemming van de indiener, in dit geval [naam 2] , kan aanhouden.
10 Gelet op het voorgaande is niet gebleken van een zorgvuldigheids- of motiveringsgebrek. De KvK heeft de inschrijving van de opgave in het handelsregister dan ook terecht ongedaan gemaakt. Dat dit volgens [naam 1] heeft geleid tot grote financiële gevolgen, maakt dit niet anders.
Slotsom
11 Het beroep is ongegrond. De KvK hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.O. Kerkmeester, mr. H. van den Heuvel en mr. P. Fortuin, in aanwezigheid van mr. H. Caglayankaya, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 september 2024.
w.g. H.O. Kerkmeester w.g. H. Caglayankaya