ECLI:NL:CBB:2023:584

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
17 oktober 2023
Publicatiedatum
16 oktober 2023
Zaaknummer
21/1125 en 22/1391
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opgave tot inschrijving van bestuurders van een stichting en gerede twijfel over de juistheid van de opgave

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 17 oktober 2023, geregistreerd onder de zaaknummers 21/1125 en 22/1391, staat de opgave tot inschrijving van bestuurders van een stichting centraal. De Kamer van Koophandel (KvK) had eerder de inschrijving van de uittreding van [naam 2] als bestuurder van de Stichting geweigerd, omdat er gerede twijfel bestond over de juistheid van de opgave. De Stichting had bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar de KvK handhaafde haar standpunt. De Stichting stelde dat er een rechtsgeldig ontslagbesluit was genomen, maar de KvK betwistte dit en concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de geldigheid van het ontslag. Tijdens de zitting op 19 juli 2023 waren zowel de gemachtigde van de Stichting als [naam 2] aanwezig, maar de KvK was afwezig. Het College oordeelde dat de KvK op goede gronden had geconcludeerd dat er gerede twijfel bestond over de opgave van de Stichting. De KvK had de plicht om te onderzoeken of de opgave afkomstig was van een bevoegde persoon en of deze juist was. Het College bevestigde dat de KvK voldoende onderzoek had gedaan en dat de inschrijving van de opgave terecht was geweigerd. De beroepen van de Stichting werden ongegrond verklaard, en de KvK hoefde geen proceskosten te betalen.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 21/1125 en 22/1391

uitspraak van de meervoudige kamer van 17 oktober 2023 in de zaak tussen

Stichting [naam 1] , te [plaats] (de Stichting)

(gemachtigde: mr. M.A.M. Euverman)

en

de Kamer van Koophandel, te Utrecht (de KvK)

(gemachtigde: mr. E.M. Dooting)
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [naam 2] ( [naam 2] ),te [plaats]
(gemachtigde: mr. O.J. Hennis).

Procesverloop

21/1125
Bij besluit van 10 juni 2021 (het primaire besluit I) heeft de KvK de opgave tot inschrijving van de uittreding van [naam 2] als bestuurder van de Stichting ingeschreven in het handelsregister.
Bij besluit van 28 september 2021 (het bestreden besluit I) heeft de KvK het bezwaar van [naam 2] tegen het primaire besluit I gegrond verklaard en besloten dat de inschrijving in het handelsregister dienovereenkomstig zal worden aangepast.
De Stichting heeft tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld. Dit beroep is bij het College geregistreerd onder nummer 21/1125.
De KvK heeft een verweerschrift ingediend.
22/1391
Bij besluit van 8 oktober 2021 (het primaire besluit II) heeft de KvK geweigerd een opgave van [naam 3] ( [naam 3] ) in te schrijven in het handelsregister.
Bij besluit van 27 juni 2022 (het bestreden besluit II) heeft de KvK het bezwaar van de Stichting tegen het primaire besluit II ongegrond verklaard.
De Stichting heeft tegen het bestreden besluit II beroep ingesteld. Dit beroep is bij het College geregistreerd onder nummer 22/1391.
De KvK heeft een verweerschrift ingediend.
[naam 2] heeft een reactie ingediend.
Het College heeft beide zaken op 19 juli 2023 op een zitting behandeld. Aanwezig waren [naam 2] en de gemachtigde van de Stichting. Namens de Stichting zijn ook verschenen [naam 4] , [naam 3] en [naam 5] . [naam 2] werd tijdens de zitting bijgestaan door [naam 6] . De KvK is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

21/1125
Feiten
1.1
Het College gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.2
Op 4 juni 2021 ontvangt de KvK een opgave van [naam 3] tot inschrijving van de uittreding van [naam 2] als bestuurder van de Stichting per 11 maart 2021.
1.3
Op 7 juni 2021 verzoekt de KvK om nadere informatie met betrekking tot de gedane opgave. Vervolgens heeft de KvK bij het primaire besluit I deze opgave ingeschreven in het handelsregister. [naam 2] heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.4
Bij het bestreden besluit I heeft de KvK het bezwaar van [naam 2] gegrond verklaard, omdat zij alsnog gerede twijfel, in de zin van artikel 5, tweede lid, sub e, van het Handelsregisterbesluit 2008 (Hrb 2008), had aan de juistheid van de gedane opgave.
Standpunt van de Stichting
2. Volgens de Stichting is een rechtsgeldig ontslagbesluit genomen ten aanzien van [naam 2] en vervolgens daarvan een bevoegde opgave gedaan. Geheel ten onrechte heeft de KvK in haar besluitvorming de verwijten van [naam 2] zwaarder laten wegen dan de stelling van de Stichting, dat [naam 2] daadwerkelijk aanwezig was bij de vergadering van 10 maart 2021 en zelfs voor zijn eigen ontslag heeft gestemd. Deze feiten worden bevestigd door meerdere leden van de Stichting, die aanwezig waren. Tot op heden heeft [naam 2] geen bewijs verstrekt van zijn stelling dat aan de zijde van de Stichting sprake is van malversaties of ander laakbaar gedrag.
In onderhavig geschil ligt alleen de vraag voor of er reden was voor gerede twijfel aan de opgave van de Stichting. Naar de mening van de Stichting kan van die twijfel geen sprake zijn en is het besluit van de KvK onvoldoende gemotiveerd en is onvoldoende onderzoek gedaan. Het enkele gegeven dat de opgave een dag na de vergadering is gedaan, kan geen gerede twijfel opleveren ten aanzien van die opgave. De vergadering van 10 maart 2021 vond immers in de avond plaats en de Stichting heeft de wijziging willen doen ingaan per 11 maart 2021.
De KvK heeft ten onrechte geen onderzoek gedaan naar de verklaringen die luiden dat [naam 2] wel degelijk aanwezig was bij de vergadering op 10 maart 2021. Indien de KvK dit wel had gedaan, was zij niet tot de conclusie gekomen dat sprake is van gerede twijfel aan de juistheid van de desbetreffende opgave. Tot slot verwijst de Stichting naar de door haar overgelegde beschikking van de rechtbank Amsterdam van 23 juni 2022 en een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 8 februari 2023. Naar de mening van de Stichting blijkt uit deze stukken voldoende duidelijk dat sprake is van een geldig genomen ontslagbesluit.
Standpunt van de KvK
3. De KvK betwist dat zij onvoldoende onderzoek zou hebben gedaan en dat het genomen besluit onzorgvuldig en onvoldoende gemotiveerd is. Partijen zijn volgens de KvK in de gelegenheid gesteld om stukken in te dienen en om hun standpunt naar voren te brengen. Ook zijn tijdens de hoorzitting vragen gesteld over de gang van zaken rondom de vergadering van 10 maart 2021. Uit hetgeen is overgelegd en het verhandelde tijdens de hoorzitting is de KvK gebleken dat er onderling veel discussie en gedoe is en partijen lijnrecht tegenover elkaar staan. Wat de KvK kan vaststellen, is dat het niet evident is dat er een rechtsgeldig ontslagbesluit is genomen conform artikel 5, zesde lid, van de statuten van de Stichting. Dit artikel vereist voor het kunnen nemen van geldige besluiten, naast de aanwezigheid van alle in functie zijnde bestuursleden, ook unanimiteit van de stemmen als de door de statuten gegeven voorschriften voor het oproepen en houden van vergaderingen niet in acht zijn genomen. Dat die voorschriften niet in acht zijn genomen, staat niet ter discussie. Ook al zou [naam 2] aanwezig zijn geweest, dan nog heeft dus te gelden dat als de vereiste stemmen niet gehaald worden, er geen besluit tot stand komt. Er ligt geen onomstotelijk bewijs dat de stemmen gehaald zijn.
Los van het vorenstaande heeft te gelden dat de gedane opgave niet juist kan zijn, omdat de opgegeven datum van 11 maart 2021 afwijkt van de datum van de vergadering en dus van het eventuele ontslagbesluit (10 maart 2021). De datum van ontslag kan liggen na de datum van de vergadering, maar dat moet dan blijken uit de notulen van de vergadering of anderszins. De KvK kon niet anders dan gerede twijfel hebben over de juistheid van de gedane opgave.
Het is verder aan de civiele rechter om te beslissen over de geschilpunten tussen partijen. Uit het door de Stichting ingebrachte vonnis van de rechtbank Amsterdam blijkt volgens de KvK geenszins, dat de rechter uitspraak heeft gedaan ten aanzien van het vermeende ontslag van de heer [naam 2] . De beslissing van de rechter is enkel een afwijzing van de vordering van [naam 2] om een verklaring voor recht.
Beoordeling door het College
4.1
Het College ziet zich in deze zaak alleen voor de vraag gesteld of de KvK bij het bestreden besluit op goede gronden tot het oordeel is gekomen, dat gerede twijfel bestaat ten aanzien van de juistheid van de opgave van de Stichting. De KvK heeft op grond van artikel 4, eerste lid, van het Hrb 2008 de plicht te onderzoeken of de opgave afkomstig is van iemand die tot het doen ervan bevoegd is, en of de opgave juist is. Op grond van artikel 5, tweede lid, van het Hrb 2008 weigert de KvK over te gaan tot inschrijving van de opgave indien de KvK gerede twijfel heeft over de juistheid van de opgave.
4.2
Het College overweegt dat de KvK, als beheerster van het handelsregister, enkel gaat over inschrijvingen in dat register. In het kader van de heroverweging van het primaire besluit I, diende de KvK de juistheid van de door de Stichting gedane opgave te onderzoeken. Hierbij diende de KvK een inschatting te maken van civielrechtelijke feiten, waarbij het definitieve oordeel daarover is voorbehouden aan de civiele rechter. Het is de taak van het College om te beoordelen of het door de KvK gedane onderzoek hiervoor voldoende is geweest. Het College is met de KvK van oordeel dat zij de juistheid van de gedane opgave van de uittreding van [naam 2] als bestuurder van de Stichting voldoende heeft onderzocht. De KvK heeft partijen in de gelegenheid gesteld om stukken in te dienen en een hoorzitting belegd waarbij partijen kritisch zijn bevraagd over hun standpunten. De KvK heeft uit alles wat door partijen naar voren is gebracht, mogen concluderen dat het niet evident is dat een rechtsgeldig ontslagbesluit is genomen conform de statuten van de Stichting.
4.3
Ten aanzien van de in de beroepsfase door de Stichting ingebrachte rechterlijke uitspraken is het College het eens met de KvK, dat hiermee nog geen duidelijkheid is gegeven over het gestelde rechtmatige ontslag van [naam 2] als bestuurder van de Stichting per datum in geding. Het College is dan ook van oordeel dat de KvK zich op het standpunt heeft mogen stellen dat zij gerede twijfel had aan de gedane opgave tot inschrijving van de uittreding van [naam 2] als bestuurder van de Stichting per 11 maart 2021.
4.4
De KvK heeft gelet op het voorgaande onder 5.2 en 5.3 de inschrijving van de opgave dan ook terecht geweigerd.
22/1391
Feiten
6.1
Het College gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
6.2
De KvK ontvangt op 5 oktober 2021 een nieuwe opgave van [naam 3] , deze keer tot inschrijving van [naam 5] , [naam 7] en [naam 8] als bestuurders van de Stichting met als titels respectievelijk voorzitter, secretaris en penningmeester. De gedane opgave impliceert bovendien de wijziging van de titel van bestuurder [naam 3] van penningmeester naar bestuurslid en de wijziging van de titel van bestuurder [naam 4] van secretaris naar bestuurslid.
6.3
Op 6 oktober 2021 verzoekt de KvK om nadere informatie met betrekking tot de gedane opgave. Vervolgens besluit de KvK, bij het primaire besluit II, tot weigering van de inschrijving van voormelde opgave, omdat zij ten tijde van de opgave gerede twijfel had over de juistheid van die opgave. De Stichting heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
6.4
Bij het bestreden besluit II heeft de KvK het bezwaar van de Stichting ongegrond verklaard, omdat zij nog steeds gerede twijfel had in de zin van artikel 5, tweede lid, sub e, van het Hrb 2008 aan de juistheid van de gedane opgave.
Standpunt van de Stichting
7. De Stichting is van mening, dat op basis van het in geschil zijnde feitencomplex en de verklaringen van alle aanwezigen op de vergadering van 10 maart 2021 het onbegrijpelijk is dat de KvK gerede twijfel heeft aan de geldigheid van het ontslagbesluit en de daarop volgende opgave tot inschrijving van nieuwe bestuursleden. De Stichting stelt zich op het standpunt, dat sprake is van een geldig ontslagbesluit en dat gelet daarop de KvK ten onrechte heeft geweigerd de opgave tot inschrijving van de nieuwe bestuurders in te schrijven in het Handelsregister.
Standpunt van de KvK
8. De KvK voert aan dat zij ten tijde van de eerste opgave redenen had om te twijfelen over de juistheid hiervan en dat zij deze gelet op artikel 5, tweede lid, van het Hrb 2008, dan ook niet heeft geregistreerd. De KvK stelt zich op het standpunt dat de Stichting blijkbaar de nu aan de orde zijnde opgave heeft ingediend in de opvatting dat [naam 2] op 10 maart 2021 zou zijn ontslagen. Met deze opgave en het tegen de weigering van die inschrijving ingediende bezwaar, worden de eerdere bezwaarprocedures en het aanhangige beroep van de Stichting met procedurenummer 21/1125, gepasseerd en ondermijnd. Zolang door een bezwaar of een beroep een bepaalde registratie nog niet vaststaat, kan niet al iets anders worden geregistreerd dat verband houdt met het bezwaar of beroep. Dit zou mogelijk onjuiste informatie aan het publiek, zijnde derden te goeder trouw, opleveren.
Beoordeling door het College
9.1
Het College dient in deze zaak de vraag te beantwoorden of de KvK zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld, dat zij gerede twijfel heeft over de juistheid van de opgave tot inschrijving in het handelsregister, zodat aanleiding bestaat om op grond van artikel 5, tweede lid, aanhef en onder e, van het Hrb 2008 het verzoek tot inschrijving van die opgave te weigeren.
9.2
Het College stelt vast dat onderhavige zaak in het verlengde ligt van de zaak met procedurenummer 21/1125. Het College heeft hiervoor overwogen, dat de KvK heeft mogen concluderen dat niet duidelijk is geworden of het op de vergadering van 10 maart 2021 genomen ontslagbesluit ten aanzien van [naam 2] rechtsgeldig is. Dit heeft tot gevolg dat [naam 2] terecht niet is uitgeschreven als bestuurder van de Stichting. Onder verwijzing naar deze stand van zaken en gelet op het feit dat niet eerder dan bij deze uitspraak wordt beslist over het beroep in deze zaak, is het College van oordeel dat de KvK op goede gronden tot het oordeel is gekomen dat gerede twijfel bestaat over de juistheid van de door de Stichting gedane opgave en de inschrijving hiervan dan ook terecht heeft geweigerd.
10. De beroepen zijn ongegrond. De KvK hoeft geen proceskosten te betalen.

Beslissing

Het College verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.O. Kerkmeester, mr. H. van den Heuvel en mr. B.J. van de Griend, in aanwezigheid van mr. H.G. Egter van Wissekerke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 oktober 2023.
H.O. Kerkmeester H.G. Egter van Wissekerke