In deze zaak heeft [naam 1] hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin drie boetes van € 2.500,- zijn opgelegd wegens het niet afdoende schoonmaken van witte vleeskratten bestemd voor onverpakt vlees. De overtredingen vonden plaats op 27 februari, 12 maart en 24 april 2018. De rechtbank had het beroep van [naam 1] ongegrond verklaard, waarna het hoger beroep volgde. Tijdens de zitting op 4 september 2024 heeft [naam 1] betoogd dat de toezichthouder te vroeg heeft ingegrepen en dat er geen vlees in de vervuilde kratten is geplaatst. De minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, vertegenwoordigd door mr. M. Kool, stelde dat het niet nodig is aan te tonen dat het vlees in aanraking is gekomen met verontreinigde kratten, maar dat het voldoende is dat deze niet goed zijn schoongemaakt. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft de vaststelling van de overtredingen door de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat de opgelegde boetes passend zijn, gezien de voedselveiligheid. Echter, het College heeft ook geoordeeld dat de redelijke termijn voor de procedure is overschreden, wat heeft geleid tot een vermindering van de boete tot € 5.625,-. De Staat der Nederlanden is veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan [naam 1].