ECLI:NL:CBB:2024:615

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
3 september 2024
Publicatiedatum
29 augustus 2024
Zaaknummer
22/2606
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag op basis van staatssteunplafond in het kader van COVID-19-regeling

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 3 september 2024 uitspraak gedaan in het beroep van [naam 1] B.V. tegen de afwijzing van hun subsidieaanvraag voor de periode juli tot en met september 2021 (Q3 2021) op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL). De minister van Economische Zaken had op 9 maart 2022 de aanvraag afgewezen, omdat het staatssteunplafond voor de groep waartoe de onderneming behoort al was bereikt. Dit besluit werd bevestigd in het bestreden besluit van 11 oktober 2022, waarin het bezwaar van de onderneming ongegrond werd verklaard.

De onderneming stelde dat op het moment van de aanvraag de staatssteungrens nog niet was bereikt, omdat er enkel voorschotten waren verleend en geen definitieve vaststellingen. De minister daarentegen betoogde dat de aanvraag was afgewezen omdat de opgegeven omzet niet aannemelijk was gemaakt en dat het staatssteunplafond op het moment van het bestreden besluit al was bereikt. Het College oordeelde dat het moment van het bestreden besluit als het moment van subsidieverlening moet worden beschouwd en dat de staatssteungrens op dat moment al was overschreden.

Het College concludeerde dat de minister terecht geen subsidie kon verlenen, omdat dit zou leiden tot ongeoorloofde staatssteun. De uitspraak bevestigt dat, zelfs als niet alle subsidies definitief zijn vastgesteld, het staatssteunplafond bepalend is voor de mogelijkheid van subsidieverlening. Het beroep van de onderneming werd ongegrond verklaard, en de minister werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/2606

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 september 2024 in de zaak tussen

[naam 1] B.V., te [plaats] , de onderneming,

(gemachtigde: [naam 2] )

en

de minister van Economische Zaken

(gemachtigden: mr. T. Khidous en mr. S.F. Hu)

Procesverloop

Met het besluit van 9 maart 2022 (afwijzingsbesluit) heeft de minister de aanvraag voor subsidie voor de periode juli tot en met september 2021 (Q3 2021) op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) afgewezen.
Met het besluit van 11 oktober 2022 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
De onderneming heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 11 april 2024. Aan de zitting hebben de gemachtigden van de minister deelgenomen.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over
1. Partijen verschillen van mening over de vraag of de aanvraag terecht is afgewezen omdat het staatssteunplafond voor de groep, waartoe de onderneming behoort, al was bereikt. Daarbij is niet in geschil dat voor de groep een staatssteunplafond geldt.
Wettelijk kader
2 Het toepasselijke wettelijke kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Standpunt van de onderneming
3 De onderneming voert aan dat bij het indienen van de aanvraag de staatssteungrens nog niet was bereikt, omdat nog geen sprake was van definitieve vaststellingen van subsidie maar van voorschotten. Indien latere aanvragen niet of lager worden vastgesteld, zou alsnog ruimte ontstaan binnen de staatssteungrens. Door de aanvraag af te wijzen, wordt dit ten onrechte niet afgewacht.
Standpunt van de minister
4 De minister wijst op artikel 2.4.6, eerste lid, aanhef en onder c, onderdeel 1, van de TVL-regeling, waarin de staatssteungrens is opgenomen. De minister stelt verder dat de aanvraag van de onderneming in eerste instantie is afgewezen omdat de onderneming de opgegeven omzet niet aannemelijk had gemaakt. Pas met het bestreden besluit is beoordeeld of het staatssteunplafond voor de groep is bereikt. Dat de aanvragen van de onderneming en andere ondernemingen in de groep nog niet definitief zijn vastgesteld, doet er volgens de minister niet aan af dat de staatssteungrens is bereikt.
Beoordeling door het College
5.1
Het College stelt voorop dat TVL-subsidie staatssteun is in de zin van artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Staatssteun is in beginsel verboden, maar de Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak verruimt de mogelijkheden om staatssteun te verstrekken aan ondernemingen die zijn getroffen door de pandemie. In paragraaf 3.1 van de Tijdelijke kaderregeling zet de Europese Commissie uiteen welke vereisten gelden voor de verlening van deze staatssteun. Eén van die vereisten is dat de steun niet meer dan het staatssteunplafond bedraagt. Naarmate de pandemie voortduurde, is dat staatssteunplafond een paar keer verhoogd, uiteindelijk tot 2,3 miljoen euro per (groep van) onderneming(en).
5.2
In de uitspraak van 19 maart 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:205) heeft het College geoordeeld dat de TVL twee momenten van beoordeling kent: het moment van de subsidieverlening en het moment van de subsidievaststelling. Op die twee beoordelingsmomenten moet worden beoordeeld of het staatssteunplafond is bereikt. Als dat staatssteunplafond is bereikt, is het namelijk verboden om subsidie te verlenen of vast te stellen, ook als aan de (overige) subsidievoorwaarden is voldaan.
5.3
In dit geval geldt het moment waarop het bestreden besluit is genomen als het moment waarop de subsidie (al dan niet) is verleend. Niet in geschil is dat op dat moment de staatssteungrens door de groep al was bereikt. Daarmee was het voor de minister niet meer mogelijk subsidie aan de onderneming te verlenen, omdat dit ongeoorloofde staatssteun zou zijn. Het maakt het niet anders dat op dat moment nog niet alle aan de groep verleende subsidies waren vastgesteld, omdat wel al tot aan het subsidieplafond subsidie was verleend.
Slotsom
6 Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.W.L. Koopmans, in aanwezigheid van mr. A. Verhoeven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 september 2024.
w.g. R.W.L. Koopmans w.g. A. Verhoeven

Bijlage

Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie
Artikel 107
(…)
3. Als verenigbaar met de interne markt kunnen worden beschouwd:
(…)
b. steunmaatregelen om de verwezenlijking van een belangrijk project van gemeenschappelijk Europees belang te bevorderen of een ernstige verstoring in de economie van een lidstaat op te heffen;
(…)
Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun
Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL)
Artikel 2.4.6 (afwijzingsgronden)
1. De minister beslist afwijzend op een aanvraag:
(…)
c. voor zover de totale door de getroffen MKB-onderneming ontvangen steun die wordt gerechtvaardigd door paragraaf 3.1 van de Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak (PbEU 2020, C 91 I) na toepassing van deze regeling, en waarbij uit wordt gegaan van brutobedragen per onderneming als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de algemene de-minimisverordening, meer bedraagt dan:
1o. € 1.800.000;
(…)