1.3De minister heeft op basis van het rapport van bevindingen geconcludeerd dat de percelen 6, 15, 22, 23 en 28 niet bij de maatschap in gebruik waren op 15 mei 2017. Om die reden heeft de minister deze percelen (alsnog) niet meegenomen voor de uitbetaling van de basis- en vergroeningsbetaling en de extra betaling jonge landbouwers. Dit heeft geleid tot een herberekening en een gewijzigde vaststelling van de uitbetaling van de basis- en vergroeningsbetaling en extra betaling jonge landbouwers voor het jaar 2017 op € 23.629,78 en een terugvordering van € 2.276,70. Daarbij is de minister uitgegaan van een geconstateerde oppervlakte van 47,86 ha. Met het bestreden besluit heeft de minister dat besluit gehandhaafd.
Het standpunt van de maatschap
2. De maatschap voert samengevat weergegeven het volgende aan. De maatschap erkent dat zij perceel 28 in 2017 niet in gebruik had. Het opgeven van dat perceel als subsidiabele landbouwgrond is een fout van de boekhouder geweest. Van de overige vier percelen met de nummers 6, 15, 22 en 23 heeft de minister ten onrechte geconcludeerd dat de maatschap deze in 2017 niet in gebruik had. Anders dan de minister stelt, heeft [naam 2] hierover tijdens het verhoor op 26 oktober 2017 niets verklaard. Hem zijn op dat moment ook geen vragen gesteld daarover. Op 16 februari 2018 is [naam 2] verhoord op het politiebureau. Hij was toen labiel en stond onder zware psychische druk. In de bezwaarfase heeft de maatschap dat onderbouwd met medische gegevens. De herberekening is uitsluitend gebaseerd op de verklaringen uit dit verhoor. De minister heeft het bestreden besluit daarom genomen in strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur, zoals het motiveringsbeginsel, het zorgvuldigheidsbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel. Bij de gronden van beroep heeft de maatschap facturen en grondgebruikersovereenkomsten overgelegd. Het gaat om:
- drie grondgebruikersverklaringen van de maatschap met de eigenaren van de percelen 6
( [naam 3] ), 15 ( [naam 4] ), 22 en 23 ( [naam 5] ), die zijn ondertekend in respectievelijk 2010, 2008 en 2013;
- een factuur van de maatschap [naam 6] van 17 augustus 2017 met een post “zodebemesten [adres 2] , 1 keer, € 90,-” en andere posten zonder locatie-aanduidingen;
- een factuur van de maatschap [naam 6] van 26 juli 2017 met een post “gras uit [plaats 2] ; 1,2 uur, € 60,- ” en andere posten zonder locatie-aanduidingen;
- twee facturen van 26 april 2017 en 4 juli 2017 met posten “bouwlandbemesten” respectievelijk “zodebemesten” zonder overige duiding.
Volgens de maatschap hebben de vier facturen betrekking op het feitelijk gebruik van de percelen 22 en 23. Uit deze stukken blijkt dat zij de vier percelen wel in gebruik heeft gehad in 2017. Daarmee is het bestreden besluit aantoonbaar onjuist, aldus de maatschap.
Beoordeling door het College