ECLI:NL:CBB:2024:605

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
3 september 2024
Publicatiedatum
28 augustus 2024
Zaaknummer
21/1298
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen herberekening basis- en vergroeningsbetaling landbouwgrond

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 3 september 2024, zaaknummer 21/1298, is het beroep van een landbouwer tegen de herberekening van zijn basis- en vergroeningsbetaling voor het jaar 2018 ongegrond verklaard. De minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur had eerder op 27 november 2020 de betalingen herberekend en opnieuw vastgesteld. De landbouwer betwistte deze herberekening en voerde aan dat de minister niet de juiste meetmethoden had toegepast, met name dat er geen fysieke metingen van de percelen waren uitgevoerd, wat volgens hem in strijd was met de geldende Europese regelgeving.

Het College oordeelde dat de minister geen fysieke metingen hoeft uit te voeren als er geen twijfel bestaat over de meetgegevens die zijn verkregen uit luchtbeelden. De landbouwer had eerder al in andere procedures zijn bezwaren geuit over de meetmethoden van de minister, maar het College had deze argumenten in eerdere uitspraken niet gevolgd. De landbouwer stelde ook dat de minister twee verschillende coördinatensystemen toepaste, wat volgens hem in strijd was met de Europese regelgeving. Het College herhaalde echter dat de minister niet verplicht is om de percelen ter plaatse op te meten als de meetgegevens betrouwbaar zijn.

De uitspraak benadrukt de autonomie van de minister bij het vaststellen van de oppervlakte van landbouwpercelen en bevestigt dat de controle op de randvoorwaarden niet noodzakelijkerwijs fysieke metingen vereist. De beslissing van het College is openbaar uitgesproken, en de minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/1298

uitspraak van de meervoudige kamer van 3 september 2024 in de zaak tussen

[naam] , te [plaats] (de landbouwer)

en

de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur

(gemachtigden: mr. J. van Horsen en mr. Y.R. Sanders)

Procesverloop

Met het besluit van 27 november 2020 heeft de minister de basis- en vergroeningsbetaling van de landbouwer voor het jaar 2018 op grond van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB (Uitvoeringsregeling) herberekend en opnieuw vastgesteld.
Met het besluit van 12 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar hiertegen ongegrond verklaard.
De landbouwer heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 28 juni 2024. Aan de zitting hebben deelgenomen de landbouwer en de gemachtigden van de minister.

Overwegingen

1.1
De landbouwer heeft op 17 mei 2016 de gecombineerde opgave 2016 ingediend. Daarin heeft hij onder meer gevraagd om uitbetaling van de basis- en vergroeningsbetaling voor het jaar 2016. Daarbij heeft hij 18 percelen opgegeven met een totale oppervlakte van 37,25 ha.
1.2
Met het besluit van 20 januari 2017 heeft de minister de basis- en vergroeningsbetaling van de landbouwer voor het jaar 2016 vastgesteld op € 14.423,51 en hiervoor een oppervlakte van 35,41 ha in aanmerking genomen.
1.3
Met het besluit van 8 november 2017 heeft de minister dat besluit herroepen en het bedrag aan basis- en vergroeningsbetaling van de landbouwer voor het jaar 2016 vastgesteld op € 14.640,71. De minister heeft hiervoor een oppervlakte van 35,90 ha in aanmerking genomen.
1.4
Bij uitspraak van 13 augustus 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:347) heeft het College het beroep van de landbouwer tegen dat besluit ongegrond verklaard. Bij uitspraak van
30 maart 2021 heeft het College met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het verzoek om herziening van die uitspraak niet-ontvankelijk verklaard. Bij uitspraak van 29 juni 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:650) heeft het College het verzet tegen die uitspraak ongegrond verklaard.
1.5
Met het besluit van 27 november 2020 heeft de minister de basis- en vergroeningsbetaling van de landbouwer voor het jaar 2018 herberekend en opnieuw vastgesteld op € 14.666,02. Met het bestreden besluit heeft de minister het bezwaar hiertegen ongegrond verklaard.
2.1
De landbouwer voert aan dat op 30 juni 2016 een fysieke controle op de randvoorwaarden heeft plaatsgevonden op zijn bedrijf. Op grond van artikel 71, tweede lid, van de Uitvoeringsverordening (EU) nr. 809/2014 van de Commissie van 17 juli 2014 (Verordening 809/2014) dient 50% van de percelen fysiek te worden gecontroleerd. Met uitzondering van perceel 32 waren de oppervlaktes van de percelen volgens de minister niet correct opgegeven. Om die reden hadden die percelen met GPS moeten worden gemeten, juist omdat de minister niet kon vaststellen dat die oppervlaktes correct zijn. De landbouwer heeft in dit verband gewezen op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van
10 april 2014 inzake Maatschap T. van Oosterom en A. van Oosterom-Boelhouwer
(C-485/12, ECLI:EU:C:2014: 250). Daaruit blijkt dat een GPS-meting moet plaatsvinden als uit teledetectie niet vastgesteld kan worden dat de door de landbouwer opgegeven oppervlakte juist is.
2.2
Deze beroepsgrond slaagt niet. Hierover heeft het College al geoordeeld in zijn uitspraak van 13 augustus 2019. Daarin heeft het College geoordeeld dat de controle op het bedrijf van de landbouwer niet zag op de naleving van de randvoorwaarden en dat daarbij ook geen GPS-meting van de percelen is uitgevoerd. Zoals de minister in het verweerschrift in algemene zin heeft opgemerkt, is de vaststelling van de oppervlakte van een perceel landbouwgrond geen randvoorwaarde, waarvoor een in artikel 71, tweede lid, van Verordening genoemde controle wordt uitgevoerd. De minister heeft verder uiteengezet dat hij in het kader van de uitbetaling van betalingsrechten de oppervlaktes van de percelen vaststelt op basis van de zogenoemde AAN-laag, waarbij gebruik wordt gemaakt van landsdekkende luchtfoto’s. Het College heeft in de hiervoor genoemde uitspraak geoordeeld, anders dan de landbouwer betoogt, dat de minister aan die vaststelling geen fysieke meting ten grondslag hoeft te leggen. Als de bevoegde autoriteit geen enkele twijfel koestert over de meetgegevens die zij heeft ontleend aan de luchtbeelden waarover zij beschikt, is zij namelijk niet verplicht om de betrokken percelen ter plaatse op te meten. Het College ziet geen aanleiding daarover thans anders te oordelen.
3.1
[naam] is het er verder niet mee eens dat de minister twee meetsystemen toepast. Bij het invullen van de gecombineerde opgave moet de landbouwer gebruik maken van coördinaten met een gradenstelsel, terwijl de coördinaten van de percelen worden uitgedrukt in kilometers. Dit is in strijd is met artikel 5, vijfde lid, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014 van de Commissie van 11 maart 2014. Er mag slechts één coördinatensysteem toegepast worden.
3.2
Zoals het College eerder heeft overwogen (zie onder 2 van de uitspraak van 2 maart 2021, ECLI:NL:CBB:2021:225) heeft de landbouwer dit betoog over de methode waarmee de minister de oppervlakte van percelen vaststelt vaker aan de orde gesteld en is het College de landbouwer daarin eerder niet gevolgd. Het College ziet ook ten aanzien van deze beroepsgrond geen aanleiding thans anders te oordelen.
4 Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, mr. T. Pavićević, en mr. P.H.A. Knol in aanwezigheid van mr. M.Y. Douglas-Hamilton, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 september 2024.
w.g. A. Venekamp w.g. M.Y. Douglas-Hamilton