ECLI:NL:CBB:2024:604

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
3 september 2024
Publicatiedatum
28 augustus 2024
Zaaknummer
21/1128
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over onzorgvuldige voorbereiding van subsidieaanvraag voor welzijnsvriendelijke stalvloeren

In deze tussenuitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gedateerd 3 september 2024, wordt een geschil behandeld tussen de Maatschap [naam 1] en de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur. De zaak betreft de vaststelling van een subsidie voor de realisatie van welzijnsvriendelijke stalvloeren voor 1069 kalveren. De minister had de subsidie vastgesteld op nihil, omdat de maatschap had verzocht om wijziging van het verleningsbesluit, maar hierop niet had gereageerd. Het College oordeelt dat de minister onzorgvuldig heeft gehandeld door het verzoek van de maatschap te negeren, wat in strijd is met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het College draagt de minister op om binnen acht weken het gebrek in het bestreden besluit te herstellen door een nieuw besluit te nemen. Dit moet gebeuren met inachtneming van de overwegingen in deze tussenuitspraak. De maatschap had zich na een eventuele afwijzing van het wijzigingsverzoek kunnen beraden over een nieuw verzoek, wat de minister had moeten overwegen. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

tussenuitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/1128

tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 3 september 2024 in de zaak tussen

Maatschap [naam 1] , te [plaats] , (de maatschap)

(gemachtigde: mr. A. Holtland)
en

de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur,

(gemachtigden: mr. drs. P.J. Kooiman en ing. G.C.J. van Rooijen)

Procesverloop

Met het besluit van 14 april 2021 (vaststellingsbesluit) heeft de minister de aan de maatschap verleende subsidie voor de realisatie van welzijnsvriendelijke stalvloeren voor 1069 kalveren, vastgesteld op nihil.
Met het besluit van 30 augustus 2021 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de maatschap tegen het vaststellingsbesluit ongegrond verklaard.
De maatschap heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 18 maart 2024. Aan de zitting heeft namens de maatschap deelgenomen [naam 2] , bijgestaan door de gemachtigde van de maatschap. De minister werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1.1
De maatschap heeft op 2 september 2019 subsidie aangevraagd voor de realisatie van 1069 welzijnsvriendelijke stalplaatsen in een bestaande stal.
1.2
Met het besluit van 18 mei 2020 (verleningsbesluit) heeft de minister subsidie verleend voor alle aangevraagde stalplaatsen. De subsidie bedraagt € 76.805,-.
1.3
Op 9 november 2020 heeft de maatschap per e-mail aan de afdeling ‘RVO Kalverregeling Investeringen’ medegedeeld dat zij erover denkt om 521 stalplaatsen welzijnsvriendelijk te maken in plaats van 1069 en gevraagd of dit gevolgen heeft en of dat zij dan voor 521 stalplaatsen subsidie krijgt. Deze e-mail is niet beantwoord.
1.4
Vanwege het uitblijven van een antwoord op de e-mail, heeft de maatschap op 8 december 2020 telefonisch contact opgenomen met de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Na het telefoongesprek met een medewerker van de RVO, heeft de maatschap opnieuw een e-mail aan de afdeling ‘RVO Kalverregeling Investeringen’ gestuurd. In die e-mail doet de maatschap een verzoek tot wijziging van het verleningsbesluit van 1069 stalplaatsen naar 521 stalplaatsen.
1.5
Op 11 december 2020 heeft de maatschap verzocht om vaststelling van de subsidie op € 33.728,85. Op het aanvraagformulier heeft de maatschap vermeld dat voor 521 stalplaatsen de stalvloer is vervangen.
1.6
Met het vaststellingsbesluit heeft de minister de verleende subsidie op grond van artikel 4.3.4, tweede lid, van de Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies op nihil vastgesteld. De reden hiervoor is dat de maatschap niet meer in aanmerking komt voor de subsidie, omdat haar aanvraag is gedaald in de rangschikkingsscore van alle aanvragen. Dit komt omdat er minder welzijnsvriendelijke stalplaatsen zijn gerealiseerd dan waarvoor oorspronkelijk de subsidie is verleend.
2 De maatschap is het niet eens met de nihilstelling. Zij voert aan dat er namens de minister telefonisch een toezegging is gedaan dat het subsidiebedrag zou worden vastgesteld naar rato van het aantal gerealiseerde welzijnsvriendelijke stalplaatsen. Omdat er geen reactie kwam op het verzoek tot wijziging van het subsidieverleningsbesluit, heeft de gemachtigde van de maatschap op 8 december 2020 telefonisch contact opgenomen met de RVO. Tijdens dit telefoongesprek heeft een medewerker van de RVO gezegd dat indien het aantal gerealiseerde welzijnsvriendelijke stalplaatsen kleiner is, de subsidie navenant wordt verminderd. Naar aanleiding van dit telefoongesprek heeft de maatschap op 11 december 2020 de vaststellingsaanvraag ingediend, met het verzoek om de subsidie vast te stellen voor 521 gerealiseerde welzijnsvriendelijke stalplaatsen.
3 De minister stelt zich op het standpunt dat de subsidie terecht op nihil is vastgesteld gelet op artikel 4:46, tweede lid, aanhef en onder a en b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gelezen in samenhang met de artikelen 2.16, eerste lid, en 4.3.5 van de Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies en CP3 van de Beleidsregel verlagen subsidie POP. Volgens de minister is er geen toezegging gedaan aan de maatschap dat de subsidie zou worden vastgesteld naar rato van het aantal gerealiseerde welzijnsvriendelijke stalplaatsen. Er is geen notitie terug te vinden van een eventueel telefoongesprek op 8 december 2020 en de maatschap heeft geen naam of functie genoemd van degene met wie gesproken zou zijn. De minister betreurt het dat hij niet (onmiddellijk) heeft gereageerd op het verzoek van 9 november 2020 tot wijziging van het verleningsbesluit. Na ontvangst van het vaststellingsbesluit op 11 december 2020 zag hij daar geen reden meer toe.
4 Het College moet de vraag beantwoorden of de minister de subsidie op nihil heeft mogen vaststellen.
5 Volgens de minister is de subsidie terecht op nihil vastgesteld, omdat de maatschap niet meer in aanmerking komt voor de subsidie doordat haar aanvraag, door 521 in plaats van 1069 welzijnsvriendelijke stalplaatsen te realiseren, is gedaald in de rangschikkingsscore van alle aanvragen. Bij de vaststelling is de minister er echter aan voorbijgegaan dat de maatschap eerder een verzoek op grond van artikel 2.16, derde lid, van de Regeling heeft ingediend tot wijziging van de verleningsbeschikking en hij op dit verzoek niet heeft gereageerd. Op de zitting heeft de minister gezegd dat hij wel had moeten reageren op het verzoek en dat het verzoek zou zijn gehonoreerd als er zo veel welzijnsvriendelijke stalplaatsen zouden zijn gerealiseerd dat de aanvraag van de maatschap na de wijziging niet is gedaald in de rangschikkingsscore van alle aanvragen. De maatschap heeft op de zitting gezegd dat als zij had geweten dat het wijzigingsverzoek zou zijn toegewezen als zij nog ongeveer 130 welzijnsvriendelijke stalplaatsen extra zou realiseren, zij die plaatsen zeker zou hebben gerealiseerd. In het bestreden besluit heeft de minister weliswaar geschreven dat uit artikel 2.16, derde lid, van de Regeling voortvloeit dat op wijzigingsverzoeken schriftelijk wordt beslist, maar hij heeft daaraan niet de conclusie verbonden dat hij nog moest beslissen op dat verzoek. Dat is niet zorgvuldig want de maatschap had zich na een eventuele afwijzing van het wijzigingsverzoek kunnen beraden over een nieuw wijzigingsverzoek om ervoor te zorgen dat zij wel een voldoende rangschikkingsscore zou behalen. De minister had met die mogelijkheid rekening moeten houden. Omdat de minister dat niet heeft gedaan, is het bestreden besluit onzorgvuldig voorbereid en in strijd met artikel 3:2 van de Awb tot stand gekomen.
6 Met het oog op een spoedige beëindiging van het geschil, zal het College de minister op grond van artikel 8:51d van de Awb opdragen het hiervoor onder 5 geconstateerde gebrek in het bestreden besluit binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak te herstellen door een nieuw besluit te nemen. Het gebrek kan worden hersteld door de maatschap alsnog in de gelegenheid te stellen om een nieuw wijzigingsverzoek in te dienen voor de hoeveelheid welzijnsvriendelijke stalplaatsen die binnen de rangschikkingsscore minimaal moeten worden gerealiseerd. De minister neemt daarop zo nodig een nieuw besluit. Het College zal vervolgens de maatschap in de gelegenheid stellen om binnen vier weken schriftelijk haar zienswijze te geven over de wijze waarop de gebreken zijn hersteld. In dat geval en in de situatie dat de minister de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal het College in beginsel zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
7 Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met een goede procesorde wordt geacht.
8 Het College houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat betekent ook dat over de proceskosten en het griffierecht in de einduitspraak zal worden beslist.

Beslissing

Het College:
  • draagt de minister op om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen dan wel een ander besluit daarvoor in de plaats te nemen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. de Wildt, mr. M.C. Stoové en mr. M.J. Jacobs, in aanwezigheid van I.E. van de Geest, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 september 2024.
w.g. J.H. de Wildt w.g. I.E. van de Geest