ECLI:NL:CBB:2024:592

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
27 augustus 2024
Publicatiedatum
22 augustus 2024
Zaaknummer
23/1121
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vaststelling subsidie COVID-19 voor ondernemer

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 27 augustus 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ondernemer en de minister van Economische Zaken over de vaststelling van een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het vierde kwartaal van 2021. De minister had in een eerder besluit van 20 oktober 2022 de subsidie vastgesteld op € 0,- en het betaalde voorschot van € 6.496,- teruggevorderd. Na bezwaar van de ondernemer werd het besluit herroepen en de subsidie vastgesteld op € 3.851,75. De ondernemer ging in beroep tegen dit bestreden besluit.

Het College heeft de zaak zonder zitting beoordeeld, omdat het voldoende informatie had om tot een oordeel te komen. De minister had de subsidie berekend op basis van de omzet die uit de aangifte omzetbelasting bleek, welke € 19.665,- bedroeg. De ondernemer stelde echter dat hij in de subsidieperiode geen omzet had, maar de accountant had de jaaromzet aan Q4 van 2021 toegerekend. Het College oordeelde dat de minister terecht was uitgegaan van de aangifte omzetbelasting, omdat de ondernemer over zijn gehele omzet aangifte doet. Dit was in lijn met eerdere uitspraken van het College, waarin werd geoordeeld dat de aangifte omzetbelasting gebruikt moet worden voor het bepalen van de omzet en het omzetverlies.

Uiteindelijk verklaarde het College het beroep van de ondernemer ongegrond, omdat niet was gebleken dat de aangifte omzetbelasting was gecorrigeerd en de eerdere subsidie voor Q4 van 2020 geen reden was om van de aangifte voor Q4 van 2021 af te wijken. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. B. Bastein, in aanwezigheid van griffier mr. M. Ettema.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/1121
uitspraak zonder zitting van de enkelvoudige kamer van 27 augustus 2024 in de zaak tussen
[naam 1],
handelend onder de naam [naam 2], te [plaats] (ondernemer)
en

de minister van Economische Zaken

Procesverloop

Met het besluit van 20 oktober 2022 (vaststellingsbesluit) heeft de minister de subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het vierde kwartaal (Q4) van 2021 vastgesteld op € 0,- en het betaalde voorschot van € 6.496,-teruggevorderd.
Met het besluit van 13 maart 2023 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de ondernemer gegrond verklaard, het vaststellingsbesluit herroepen en de verleende subsidie vastgesteld op € 3.851,75.
De ondernemer heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.

Beoordeling

1. Het College doet uitspraak zonder zitting, omdat het na lezing van het beroepschrift en de andere stukken in het dossier over voldoende informatie beschikt om tot een oordeel te komen. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat een zitting in dat geval niet nodig is.
2 De minister heeft de subsidie vastgesteld op € 3.851,75. Bij zijn berekening is de minister uitgegaan van de omzet in de subsidieperiode (Q4 van 2021), zoals die blijkt uit de over die periode ingediende aangifte omzetbelasting (€ 19.665,-).
3 De ondernemer stelt dat hij in de subsidieperiode geen omzet had. De accountant heeft de jaaromzet in de aangifte omzetbelasting aan Q4 van 2021 toegerekend. Achteraf is de jaaromzet alsnog verdeeld over de verschillende kwartalen. In Q4 van 2020 had de ondernemer ook geen omzet en toen heeft hij subsidie op grond van de TVL gekregen.
4.1
Het College heeft al veel vergelijkbare zaken behandeld. Daarin heeft het telkens geoordeeld dat als een ondernemer over haar gehele omzet omzetbelasting betaalt, de minister de aangifte omzetbelasting moet gebruiken voor het bepalen van de omzet en de berekening van het omzetverlies. De belangrijkste reden daarvoor is dat dit een bewuste keuze van de regelgever is geweest, om zo de TVL uitvoerbaar te houden en de administratieve lasten te beperken. Zie onder andere de uitspraken van het College van 11 januari 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:5) en 9 juli 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:442). [1]
4.2
Vast staat dat de ondernemer aangifte doet over zijn gehele omzet. Ook in dit geval is het College daarom van oordeel dat de minister terecht is uitgegaan van de omzet die uit de aangifte omzetbelasting blijkt. Dat de accountant de jaaromzet in de aangifte over Q4 van 2021 heeft opgegeven, komt voor rekening van de ondernemer. Niet is gebleken dat de aangifte omzetbelasting over dat kwartaal is gecorrigeerd met een suppletieaangifte. Dat de ondernemer voor Q4 van 2020 subsidie heeft gekregen, is geen reden om van de aangifte over Q4 van 2021 af te wijken. Voor iedere subsidieperiode moet de minister het omzetverlies berekenen aan de hand van de omzetgegevens in de subsidie- en referentieperiode.
5 Het beroep is (kennelijk) ongegrond.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Bastein, in aanwezigheid van mr. M. Ettema, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2024.
w.g. B. Bastein w.g. M. Ettema
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat u kunt doen als u het niet eens bent met deze uitspraak

Tegen deze uitspraak kunt u in verzet gaan bij het College. U doet dit door in een brief (het verzetschrift) toe te lichten waarom u het niet eens bent met de uitspraak. Zorg ervoor dat het College uw verzetschrift op tijd ontvangt, namelijk binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. In uw verzetschrift kunt u het College vragen om mondeling te mogen toelichten waarom u het niet eens bent met de uitspraak.

Voetnoten

1.Deze uitspraken zijn te vinden op www.rechtspraak.nl.