ECLI:NL:CBB:2024:567

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
13 augustus 2024
Publicatiedatum
8 augustus 2024
Zaaknummer
22/2374
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag evenementen door minister op basis van evenementenverbod

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 13 augustus 2024, zaaknummer 22/2374, staat de afwijzing van een subsidieaanvraag door de minister van Economische Zaken centraal. De stichting had een aanvraag ingediend voor een subsidie op grond van de Tijdelijke regeling aanvullende subsidie evenementen COVID-19 (ATE) na de annulering van hun evenement, dat gepland stond voor 26, 27 en 28 augustus 2021. De minister had de aanvraag afgewezen omdat er op het moment van annulering, rond 13 juli 2021, geen evenementenverbod was vastgesteld voor de data van het evenement. De stichting stelde dat zij schadebeperkend had gehandeld door het evenement tijdig te annuleren, maar het College oordeelde dat de minister terecht had geweigerd de subsidie te verstrekken. Het College benadrukte dat de ATE een gebonden bevoegdheid voor de minister inhoudt, wat betekent dat de subsidie alleen kan worden verstrekt als aan de voorwaarden van de regeling is voldaan. Aangezien er geen evenementenverbod gold op het moment van annulering, voldeed de stichting niet aan de vereisten voor subsidie. Het College concludeerde dat het beroep van de stichting ongegrond was en dat de minister geen proceskosten hoefde te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/2374

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 augustus 2024 in de zaak tussen

[Stichting] , te [plaats] (stichting)

(gemachtigde: mr. D.F.P. van Arkel)
en

de minister van Economische Zaken

(gemachtigden: W. Dam en C. Zieleman)

Procesverloop

Met het besluit van 15 juni 2022 heeft de minister de aanvraag van de onderneming voor een subsidie op grond van de Tijdelijke regeling aanvullende subsidie evenementen COVID-19
(ATE) afgewezen.
Met het besluit van 23 september 2022 heeft de minister het bezwaar van de stichting ongegrond verklaard.
De stichting heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 24 juni 2024. Aan de zitting hebben deelgenomen voor de onderneming de gemachtigde en M. Doorschodt en de gemachtigden van de minister.

Overwegingen

Inleiding
1.1
De stichting wilde op 26, 27 en 28 augustus 2021 het evenement, [naam] 2021, houden. De stichting heeft het evenement rond 13 juli 2021 geannuleerd. Vervolgens heeft zij op 31 mei 2022 een aanvraag ingediend voor een subsidie op grond van de ATE.
1.2
De minister heeft deze aanvraag afgewezen omdat op het moment dat het evenement werd geannuleerd er geen evenementenverbod was vastgesteld of aangekondigd voor de data dat het evenement zou worden gehouden.
1.3
De minister heeft in het verweerschrift te kennen gegeven dat hij de stichting gezien de in beroep overgelegde stukken niet langer tegenwerpt dat er geen evenementenvergunning is verleend, zoals in het betreden besluit als aanvullende afwijzingsgrond was genoemd. Dit betekent dat alleen in geschil is of de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de stichting niet in aanmerking komt voor subsidie op grond van de ATE omdat, op het moment dat de stichting het evenement annuleerde, geen sprake was van een evenementenverbod voor de geplande data van het evenement.
Wettelijk kader
2 Het toepasselijke wettelijke kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Standpunt van de stichting
3 De stichting organiseert al vele jaren het evenement “ [naam] ”. Met de maatregelen in de zomer van 2021, de onzekerheid, de risico’s en de waan van de dag van Covid-19 en daarbij geldende regelgeving (zoals testverplichtingen) was het begin juli 2021 reeds duidelijk dat als gevolg van deze eisen van overheidswege het evenement uiteindelijk geen doorgang zou kunnen vinden. Het was immers een openbaar, meerdaags evenement in de grachten van [plaats] voor een onbeperkt aantal bezoekers. Op 9 juli 2021 heeft het kabinet ongeplaceerde evenementen met ingang van 10 juli 2021 ook verboden. Dit verbod is daarna nog twee maal verlengd. Volgens de stichting is zij in samenspraak met de gemeente [plaats] tot de conclusie gekomen dat het evenement voorzienbaar niet zou kunnen voldoen aan de geldende eisen en heeft zij besloten tot annuleren van het evenement. De stichting heeft op deze manier schadebeperkend gehandeld en zich als een goed ondernemer gedragen. Hierbij past volgens de stichting niet dat bestuursrechtelijk wordt gestraft, in de zin dat zij daardoor niet meer in aanmerking zou komen voor een subsidie op grond van de ATE.
Standpunt van de minister
4 De minister stelt zich op het standpunt dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden van de ATE. Op het moment dat de stichting het evenement heeft geannuleerd gold namelijk (nog) geen evenementenverbod voor de data dat het evenement was gepland.
Oordeel van het College
Voldoet de stichting aan de vereisten voor recht op subsidie op grond van de ATE?
5.1
Artikel 3, eerste lid, van de ATE bepaalt dat de minister aan de organisator van een evenement op aanvraag subsidie verstrekt ter dekking van de kosten voor het organiseren van een evenement dat moet worden geannuleerd als gevolg van een evenementenverbod. In zijn uitspraak van 13 februari 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:88) heeft het College geoordeeld dat uit het laatste gedeelte van deze bepaling volgt dat op het moment dat een evenement wordt geannuleerd, sprake moet zijn van een evenementenverbod voor de datum waarop het evenement plaatsvindt. Anders wordt het evenement immers niet geannuleerd als gevolg van een evenementenverbod.
5.2
Op het moment dat de stichting het evenement annuleerde, te weten rond 13 juli 2021, was er weliswaar een evenementenverbod als bedoeld in de ATE, maar dat verbod duurde tot 13 augustus 2021. Met andere woorden rond 13 juli 2021 was geen sprake van een evenementenverbod op de data waarop het evenement van de stichting zou plaatsvinden, namelijk 26, 27 en 28 augustus 2021.
5.3
Het College overweegt dat artikel 3, eerste lid, van de ATE aan de minister een gebonden bevoegdheid geeft. Dat betekent dat de minister de subsidie niet kan verstrekken als niet wordt voldaan aan het vereiste in deze bepaling. Nu de stichting het evenement niet heeft geannuleerd als gevolg van een evenementenverbod als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de ATE voor de data van het geplande evenement, voldoet de stichting dus niet aan het vereiste van dit artikel. Dit betekent dat de minister geen subsidie kan verstrekken. Verder bevat de ATE geen hardheidsclausule op basis waarvan de minister kan afwijken van deze gebonden bevoegdheid.
Kan de stichting een geslaagd beroep doen op het evenredigheidsbeginsel?
5.4
Het College begrijpt het betoog van de stichting zo dat zij het bestreden besluit in strijdt vindt met het evenredigheidsbeginsel en dat artikel 3, eerste lid van de ATE in haar geval buiten toepassing moet worden gelaten.
5.5
Omdat het hier gaat om een gebonden bevoegdheid van de minister, hanteert het College bij de toets aan het evenredigheidsbeginsel de in de uitspraak van 26 maart 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:190) neergelegde maatstaf. Het College zal daarom beoordelen of het bestreden besluiten onevenwichtig is. Een besluit is onevenwichtig als het in de gegeven omstandigheden voor een of meer belanghebbenden onredelijk bezwarend is.
5.6
Het bestreden besluit is alleen dan onevenwichtig als specifieke omstandigheden daar in het individuele geval van de stichting aanleiding voor geven. De stichting heeft geen zodanig bijzondere omstandigheden aangevoerd dat de minister had moeten afwijken van de ATE. Dat de stichting schadebeperkend heeft gehandeld door het evenement al rond 13 juli 2021 te annuleren is begrijpelijk vanuit de positie van de stichting, maar maakt het besluit niet onevenwichtig. Het College neemt daarbij in aanmerking dat de bedoeling van de ATE juist is geweest om organisatoren van evenementen tegemoet te komen die, als gevolg van vrijwel onmiddellijk ingaande evenementenverboden, niet meer de kans hadden hun kosten te matigen (vgl. de onder 5.1 genoemde uitspraak van het College van 13 februari 2024). In dit geval had de stichting wel de mogelijkheid de kosten te matigen, omdat de geplande evenementdata verder in de tijd lagen. Dit heeft de onderneming ook gedaan door rond 13 juli 2021 het evenement te annuleren. De afwijzing van de aanvraag is dan ook niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel, zodat er geen reden is om artikelen 3, eerste lid, van de ATE in dit geval buiten toepassing te laten.
Slotsom
6 Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.T. Aalbers, in aanwezigheid van mr. P.M. Beishuizen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2024.
w.g. C.T. Aalbers w.g. P.M. Beishuizen

Bijlage

Tijdelijke regeling aanvullende subsidie evenementen COVID-19
Artikel 1. Begripsbepalingen
In deze regeling wordt verstaan onder:
evenement: projectmatig georganiseerde, één- of meerdaagse fysieke en voor het publiek toegankelijke gebeurtenis, bijgewoond door een verzameling personen, en die plaatsvindt binnen een periode van 15 dagen, op een andere plaats dan:
a. in een woning of op een daarbij behorend erf;
b. in een gebouw of op een plaats als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Grondwet; of
c. in een gebouw, of buitenruimte, bestemd voor de presentatie van podiumkunsten op basis van reguliere podiumprogrammering.
evenementenverbod: bij ministeriële regeling op grond van artikel 58i van de Wet publieke
gezondheid vastgesteld verbod tot het organiseren van evenementen.
(…)
Artikel 3. Subsidieverstrekking
1. De minister verstrekt aan de organisator van een evenement op aanvraag subsidie ter dekking van de kosten voor het organiseren van een evenement dat moest worden geannuleerd als gevolg van een evenementenverbod.
(…)