In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 13 augustus 2024, zaaknummer 22/2374, staat de afwijzing van een subsidieaanvraag door de minister van Economische Zaken centraal. De stichting had een aanvraag ingediend voor een subsidie op grond van de Tijdelijke regeling aanvullende subsidie evenementen COVID-19 (ATE) na de annulering van hun evenement, dat gepland stond voor 26, 27 en 28 augustus 2021. De minister had de aanvraag afgewezen omdat er op het moment van annulering, rond 13 juli 2021, geen evenementenverbod was vastgesteld voor de data van het evenement. De stichting stelde dat zij schadebeperkend had gehandeld door het evenement tijdig te annuleren, maar het College oordeelde dat de minister terecht had geweigerd de subsidie te verstrekken. Het College benadrukte dat de ATE een gebonden bevoegdheid voor de minister inhoudt, wat betekent dat de subsidie alleen kan worden verstrekt als aan de voorwaarden van de regeling is voldaan. Aangezien er geen evenementenverbod gold op het moment van annulering, voldeed de stichting niet aan de vereisten voor subsidie. Het College concludeerde dat het beroep van de stichting ongegrond was en dat de minister geen proceskosten hoefde te vergoeden.