ECLI:NL:CBB:2024:562

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
13 augustus 2024
Publicatiedatum
8 augustus 2024
Zaaknummer
22/219
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van de minister om terug te komen op het vaststellingsbesluit van garanties van oorsprong voor 2019

In deze zaak heeft de College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 13 augustus 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een BV en de minister van Klimaat en Groene Groei. De BV had bezwaar gemaakt tegen de weigering van de minister om terug te komen op een eerder besluit van 31 augustus 2020, waarin het aantal garanties van oorsprong voor 2019 definitief was vastgesteld. De BV stelde dat er een verschrijving was gemaakt in een meetrapport, waardoor zij garanties van oorsprong had misgelopen en daardoor circa € 60.000,- aan subsidie misliep. De minister heeft het verzoek van de BV om herziening afgewezen, omdat er volgens hem geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die herziening rechtvaardigden. De BV heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 21 maart 2024 is de zaak behandeld. De BV voerde aan dat de verschrijving in het meetrapport van juli 2019 pas later was ontdekt en dat dit een nieuwe omstandigheid vormde. Het College oordeelde echter dat de BV verantwoordelijk was voor een correcte rapportage en dat de verschrijving niet als nieuw feit kon worden aangemerkt. De minister had het verzoek om herziening terecht afgewezen, omdat de BV de verschrijving eerder had kunnen opmerken en niet tijdig had gereageerd. Het College concludeerde dat de weigering van de minister om terug te komen op het vaststellingsbesluit niet evident onredelijk was en verklaarde het beroep ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 22/219

uitspraak van de meervoudige kamer van 13 augustus 2024 in de zaak tussen

[naam 1] B.V. te [plaats] (BV)

(gemachtigden: [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] )
en

de minister van Klimaat en Groene Groei

(gemachtigden: mr. W.S. Geelhoed en mr. F.J. Webbink)

Procesverloop

Met een besluit van 12 oktober 2021 heeft de minister geweigerd om terug te komen van zijn besluit van 31 augustus 2020 (vaststellingsbesluit) waarmee hij voor de BV het aantal garanties van oorsprong voor 2019 definitief heeft vastgesteld. De BV heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Met een besluit van 23 december 2021 heeft de minister het bezwaar ongegrond verklaard.
De BV heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De BV heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 21 maart 2024. Daar zijn de gemachtigden van partijen verschenen.

Overwegingen

Inleiding
1.1
Met een besluit van 16 december 2016 heeft de minister aan de BV op haar aanvraag SDE+-subsidie verleend voor de productie van hernieuwbare warmte door mestvergisting, op grond van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie najaar 2016. Vanaf juni 2019 is de BV in plaats van hernieuwbare warmte hernieuwbaar gas gaan produceren. Dat heeft niet geleid tot aanpassing van de subsidie.
1.2
De BV heeft voor 2019 met maandelijkse meetrapporten de omvang van de door haar geproduceerde duurzame energie in Megawattuur (MWh) doorgegeven aan de minister. Echter, in het rapport van juli 2019 is de productie abusievelijk in Gigajoule (GJ) in plaats van in MWh vermeld, te weten 1201 GJ in plaats van 1201 MWh (hierna: de verschrijving).
1.3
Met een besluit van 31 augustus 2020 (vaststellingsbesluit) heeft de minister met toepassing van de Regeling garanties van oorsprong en certificaten van oorsprong (Regeling), voor de BV het aantal garanties van oorsprong over 2019 definitief vastgesteld. Een garantie van oorsprong heeft op grond van artikel 21 van de Regeling betrekking op een hoeveelheid energie ter grootte van 1 MWh.
1.4
De BV heeft op 16 augustus 2021 bij de minister een gecorrigeerd meetrapport over juli 2019 ingediend waarin de in die maand geproduceerde energie wel in MWh is vermeld. Zij had ontdekt dat de minister de gerapporteerde hoeveelheid GJ weliswaar correct heeft omgerekend naar MWh, maar dat dit er toe heeft geleid dat haar productie in MWh te laag is vastgesteld en zij garanties van oorsprong is misgelopen. De BV wil de gemiste garanties alsnog ontvangen omdat zij anders circa € 60.000,- aan subsidie misloopt. Dit bedrag is volgens haar uiterst belangrijk voor de exploitatie van het project.
2 De minister heeft dat verzoek aangemerkt als een verzoek om terug te komen van het inmiddels in rechte onherroepelijk geworden vaststellingsbesluit en om het aantal garanties van oorsprong voor de BV voor 2019 hoger vast te stellen (hierna: het verzoek om herziening). De minister heeft dat verzoek afgewezen omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), op grond waarvan het besluit zou moeten worden herzien. In bezwaar heeft de minister dit standpunt gehandhaafd.
Beoordeling
3.1
Tussen partijen is niet in geschil dat de minister het verzoek van de BV om voor 2019 meer garanties van oorsprong te krijgen dan met het vaststellingsbesluit is vastgesteld, heeft mogen aanmerken als een verzoek om herziening van dat in rechte onherroepelijk geworden besluit.
3.2
Bij de beoordeling van een verzoek om herziening is een bestuursorgaan in het algemeen bevoegd om het verzoek inhoudelijk te behandelen, het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen en op grond daarvan het verzoek in te willigen of af te wijzen. Het bestuursorgaan kan er ook voor kiezen om het verzoek af te wijzen onder verwijzing naar zijn eerdere besluit, als er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn gemeld. Daarmee geeft het bestuursorgaan dan overeenkomstige toepassing aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. In dat geval toetst de bestuursrechter of het bestuursorgaan zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als dat zo is, kan het ontbreken van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden de afwijzing van het verzoek om herziening in beginsel dragen. Dit is anders als de weigering om terug te komen van een eerder besluit naar het oordeel van de bestuursrechter evident onredelijk is.
3.3
Van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb is volgens de rechtspraak sprake als feiten en omstandigheden na het eerdere besluit zijn voorgevallen of als feiten en omstandigheden niet vóór dat besluit konden en dus behoorden te worden aangevoerd. Vergelijk de uitspraak van het College van 14 juni 2022, ECLI:NL:CBB:2022:301, bij 5.3.
4.1
Het College is van oordeel dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er in het geval van de BV geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Dat de BV door een aan haar toe te rekenen verschrijving in het meetrapport van juli 2019 garanties van oorsprong is misgelopen, en dat haar dat pas jaren later is gebleken, is geen nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. De verschrijving dateert van voor het vaststellingsbesluit en de BV had de verschrijving destijds meteen al kunnen opmerken en uiterlijk in een tegen het vaststellingsbesluit gemaakt bezwaar onder de aandacht van de minister kunnen brengen. Volgens de minister zou hij dan het aantal garanties van oorsprong hebben gecorrigeerd. Dat heeft de BV niet gedaan. Voor zover de BV de verschrijving wijt aan de omstandigheid dat er in juli 2019 sprake was van een nieuwe situatie omdat zij toen gas is gaan produceren, helpt dat haar in dit geding niet, omdat zij als producent verantwoordelijk is voor een correcte rapportage. Zoals de minister opmerkt, komt maandelijks een nieuw meetrapport beschikbaar zodat een vergelijking met de eerste maand makkelijk te maken is en het verschil dus ook al eerder aan het licht had kunnen komen. De minister heeft het verzoek om herziening mogen afwijzen, zoals hij heeft gedaan.
4.2
Het College acht de weigering om terug te komen van het vaststellingsbesluit niet evident onredelijk. Tussen partijen is niet in geschil dat dat besluit op grond van de door de BV over 2019 verstrekte meetrapporten juist is. Het is aan de BV toe te rekenen dat zij de verschrijving in een meetrapport te laat heeft ontdekt. De daaruit volgende schade is in het licht van de garanties van oorsprong en de subsidie die de BV over 2019 wel heeft ontvangen relatief beperkt tot deels gemiste garanties van oorsprong in een maand. De BV heeft haar betoog dat zij daardoor circa € 60.000,- subsidie is misgelopen en dat dat bedrag uiterst belangrijk is voor de exploitatie van het project, niet aannemelijk gemaakt. Het College volgt de minister in zijn standpunt dat herziening van het vaststellingsbesluit, waardoor ook de subsidie moet worden herzien, onwenselijk is, gelet op het belang van een consequente en betrouwbare uitvoering van de Regeling. De minister heeft dat belang zwaarder mogen laten wegen dan het belang van de BV om extra garanties van oorsprong te krijgen.
Slotsom
5 Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.O. Kerkmeester, mr. H.S.J. Albers en mr. O.L.H.W.I. Korte, in aanwezigheid van mr. J.W.E. Pinckaers, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2024.
w.g. H.O. Kerkmeester w.g J.W.E. Pinckaers