ECLI:NL:CBB:2024:541

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
2 juli 2024
Publicatiedatum
31 juli 2024
Zaaknummer
22/2043
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen besluit tot wijziging of intrekking van subsidie COVID-19

In deze zaak heeft de Taxi- en Vervoerscentrale Oost Almelo B.V. verzet aangetekend tegen een eerdere uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Het primaire besluit van 11 april 2022 betrof de wijziging van een eerder vastgestelde subsidie, waarbij de minister van Economische Zaken en Klimaat de subsidie voor het vierde kwartaal van 2020 herzien heeft en vastgesteld op € 0,00. De onderneming had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de minister verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk omdat het niet tijdig was ingediend. De minister ging ervan uit dat het besluit op de juiste wijze was bekendgemaakt, omdat de onderneming toestemming had gegeven voor digitale correspondentie.

Het College heeft echter geoordeeld dat de toestemming van de onderneming enkel betrekking had op de aanvragen tot subsidieverlening en subsidievaststelling, en niet op de wijziging of intrekking van de subsidie. Het College concludeert dat het besluit van 11 april 2022 niet op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt, aangezien de onderneming pas op 22 juni 2022 op de hoogte was van het besluit door een deurwaarder. Hierdoor is er geen sprake van termijnoverschrijding voor het indienen van het bezwaar.

Het verzet is gegrond verklaard, de eerdere uitspraak van 12 september 2023 vervalt en het College hervat het onderzoek. Tevens wordt het beroep gegrond verklaard, het besluit van 5 september 2022 wordt vernietigd en de minister moet opnieuw beslissen op het bezwaar van de onderneming. De minister is verplicht het griffierecht van € 365,- aan de onderneming te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/2043
uitspraak als bedoeld in artikel 8:55, zevende en tiende lid, van de Algemene wet bestuursrecht van de meervoudige kamer van 2 juli 2024 op het verzet van

Taxi- en Vervoerscentrale Oost Almelo B.V., te Almelo (de onderneming)

Procesverloop

De onderneming heeft beroep ingesteld tegen het besluit op bezwaar van de minister van Economische Zaken en Klimaat van 5 september 2022.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Bij uitspraak van 12 september 2023 heeft het College het beroep met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dus zonder zitting, ongegrond verklaard.
De onderneming heeft tegen de uitspraak van 12 september 2023 verzet gedaan.
De onderneming heeft op verzoek van het College een vraag beantwoord.
Het College heeft partijen gewezen op zijn bevoegdheid om tevens uitspraak te doen op het beroep. Geen van de partijen heeft, nadat zij zijn gewezen op hun recht om op een zitting te worden gehoord, verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht. Het College heeft daarna bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1.1
Met het besluit van 11 april 2022 heeft de minister de eerdere subsidievaststelling van de onderneming over het vierde kwartaal van 2020 “herzien”, de subsidie alsnog vastgesteld op € 0,00 en het ten onrechte betaalde subsidiebedrag van € 7.616,51 van haar teruggevorderd. De minister heeft het besluit van 11 april 2022 op diezelfde dag in de digitale omgeving van de onderneming geplaatst en een notificatie e-mail gestuurd aan het e-mailadres van de onderneming. Op 24 juni 2022 heeft de minister het bezwaarschrift van de onderneming tegen het besluit van 11 april 2022 ontvangen.
1.2
Met het besluit van 5 september 2022 heeft de minister het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Daarbij is de minister ervan uitgegaan dat het besluit van 11 april 2022 op diezelfde dag op de voorgeschreven wijze, namelijk overeenkomstig artikel 2:14, eerste lid, van de Awb, is bekendgemaakt. Dat is volgens de minister zo, omdat de onderneming bij haar subsidieaanvraag uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven om over de aanvraag alleen digitaal bericht te ontvangen.
2.1
Het College volgt de minister hierin niet. Het besluit van 11 april 2022 is een besluit tot toepassing van de in artikel 4:49, eerste lid, van de Awb aan de minister toegekende bevoegdheid tot wijziging of intrekking van een eerder vastgestelde subsidie. De door de onderneming bij de subsidieaanvraag gegeven toestemming heeft naar het oordeel van het College slechts betrekking op besluiten op de aanvragen tot subsidieverlening en vervolgens subsidievaststelling. Met de vaststelling van de subsidie is de aanvraag afgehandeld. De onderneming hoefde bij het geven van de toestemming dan ook geen rekening te houden met de mogelijkheid dat de minister de subsidievaststelling ambtshalve wijzigt of intrekt. Van haar kan daarom niet worden verwacht dat zij na de subsidievaststelling haar digitale omgeving blijft raadplegen. Dit betekent dat het besluit van 11 april 2022 niet op die dag op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
2.2
Het College leidt uit de gedingstukken af dat de onderneming pas op 22 juni 2022 bekend is geraakt met het besluit van 11 april 2022, toen een deurwaarder een betalingsherinnering voor het teruggevorderde subsidiebedrag aan haar uitreikte. Meteen daarna heeft de onderneming het bezwaarschrift ingediend. Dat betekent dat er geen termijnoverschrijding is.
2.3
Het verzet is gegrond, de uitspraak van 12 september 2023 vervalt en het onderzoek wordt hervat in de stand waarin het zich bevond.
3 Met toepassing van artikel 8:55, tiende lid, van de Awb doet het College tevens uitspraak op het beroep. Het beroep is gegrond, het besluit van 5 september 2021 wordt vernietigd wegens strijd met artikel 6:9, eerste lid, van de Awb en de minister moet opnieuw en nu inhoudelijk op het bezwaar van de onderneming beslissen.
4 De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden. Wel moet de minister het door de onderneming voor het beroep betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

Het College:
  • verklaart het verzet gegrond;
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van de minister van 5 september 2022;
  • bepaalt dat de minister met inachtneming van de aanwijzingen in deze uitspraak opnieuw beslist op het bezwaar van de onderneming;
  • bepaalt dat de minister het door de onderneming betaalde griffierecht van € 365,- aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.G.M. Simons, mr. M. van Duuren en mr. D. Brugman, in aanwezigheid van E.A. van der Meel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2024.
w.g. T.G.M. Simons w.g. E.A. van der Meel