In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven, gedateerd 30 juli 2024, wordt de zaak behandeld tussen een stichting en de minister van Economische Zaken over de vaststelling van een subsidie op basis van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19. De stichting had een subsidie aangevraagd voor de periode van juni tot en met september 2020, maar de minister had deze subsidie vastgesteld op € 0,- en het voorschot van € 6.350,48 teruggevorderd, omdat de stichting niet voldeed aan het vereiste van minimaal 30% omzetverlies. De stichting heeft hiertegen beroep ingesteld.
De procedure begon met een besluit van de minister op 16 juni 2021, waarin de subsidie werd vastgesteld. Na een bezwaar van de stichting verklaarde de minister op 20 juli 2022 het bezwaar ongegrond. De stichting heeft vervolgens beroep ingesteld, en na een herzieningsbesluit op 11 december 2023, waarin de minister het bestreden besluit introk maar het vaststellingsbesluit handhaafde, heeft de stichting aanvullende gronden van beroep ingediend. Tijdens de zitting op 11 januari 2024 heeft het College de minister gevraagd om verduidelijking over de berekening van het omzetverlies.
Het College concludeert dat de minister voldoende inzicht heeft gegeven in de berekening van het omzetverlies, dat op 14,8% is vastgesteld. De stichting heeft betoogd dat de berekening niet klopt, maar het College oordeelt dat de minister de aangiftes omzetbelasting als uitgangspunt heeft genomen en de onbelaste omzetten uit de administratie heeft opgeteld. Het College verklaart het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk en het beroep tegen het herzieningsbesluit ongegrond, en draagt de minister op het betaalde griffierecht aan de stichting te vergoeden.