ECLI:NL:CBB:2024:534

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
30 juli 2024
Publicatiedatum
26 juli 2024
Zaaknummer
23/808
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag COVID-19 voor niet-MKB-onderneming

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 30 juli 2024 uitspraak gedaan in het geschil tussen Autobedrijf [naam 1] B.V. en de minister van Economische Zaken. De onderneming had een aanvraag ingediend voor subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het eerste kwartaal van 2022. De minister heeft deze aanvraag op 14 juni 2022 afgewezen, omdat de onderneming niet als MKB-onderneming kon worden aangemerkt. Dit besluit werd in het bestreden besluit van 1 februari 2023 door de minister gehandhaafd, waarop de onderneming beroep instelde.

Het College heeft de argumenten van de onderneming en de minister beoordeeld. De minister stelde dat de onderneming geen tijdige subsidieaanvraag had ingediend voor een MKB-onderneming, maar het College oordeelde dat dit niet het enige geschilpunt was. De onderneming betoogde dat zij wel als MKB-onderneming kwalificeerde, maar het College concludeerde dat er bij de groep waartoe de onderneming behoort meer dan 250 werkzame personen zijn en dat de jaaromzet van de onderneming meer dan 50 miljoen euro bedraagt. Hierdoor kon de onderneming niet als MKB-onderneming worden aangemerkt.

Het College verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de subsidieaanvraag door de minister terecht was. De uitspraak werd gedaan zonder zitting, omdat het College voldoende informatie had om tot een oordeel te komen. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden. De beslissing werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om in verzet te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/808
uitspraak zonder zitting van de enkelvoudige kamer van 30 juli 2024 in de zaak tussen

Autobedrijf [naam 1] B.V., te [plaats] (de onderneming)

(gemachtigde: S. Oosterhuis)
en

de minister van Economische Zaken

(gemachtigde: W. Dam)

Procesverloop

Met het besluit van 14 juni 2022 (afwijzingsbesluit) heeft de minister de aanvraag voor subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het eerste kwartaal (Q1) van 2022 afgewezen.
Met het besluit van 1 februari 2023 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
De onderneming heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.

Beoordeling

Het College doet uitspraak zonder zitting, omdat het na lezing van het beroepschrift en de andere stukken in het dossier over voldoende informatie beschikt om tot een oordeel te komen. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat een zitting in dat geval niet nodig is.
De onderneming heeft een aanvraag ingediend voor subsidie voor een grote onderneming. Om de aanvraag te kunnen beoordelen heeft de minister aanvullende informatie opgevraagd. In haar reactie op dit verzoek om aanvullende informatie heeft de onderneming zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een grote onderneming. De door de minister gevraagde gegevens zijn niet verstrekt. De minister heeft vervolgens de aanvraag afgewezen, omdat de onderneming de gevraagde informatie niet heeft aangeleverd. Verder staat in het afwijzingsbesluit dat de onderneming geen midden en kleinbedrijf (MKB)-onderneming is en dat de aanvraag ook om die reden wordt afgewezen.
3 De minister heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat geen tijdige subsidieaanvraag is ingediend voor een MKB-onderneming. Volgens de minister kan het College om die reden niet toekomen aan de vraag of daarvan sprake is. Het College volgt de minister hierin niet. Of de onderneming kan worden aangemerkt als MKB-onderneming is het enige geschilpunt dat partijen verdeeld houdt en de minister heeft zich daar zowel in het afwijzingsbesluit, het bestreden besluit als in het verweerschrift inhoudelijk over uitgelaten. Het College zal hierover dan ook een oordeel geven.
4 De onderneming voert aan dat zij wel een MKB-onderneming is. Voor de balanswaarde is ten onrechte alleen gekeken naar de geconsolideerde cijfers van de groep. Aan de hand van artikel 397, eerste lid, onder a, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek zou de herwaarderingsreserve van € 6.531.305 moeten worden afgetrokken van het balanstotaal in de jaarrekening van € 44.083.547. Dan blijft er een balanstotaal over van € 37.552.242. Dit bedrag ligt onder de 43 miljoen euro, zodat volgens de onderneming aan de criteria van de MKB-toets is voldaan.
5 Tussen partijen is niet in geschil dat de onderneming als 100% dochtervennootschap onderdeel uitmaakt van de groep [naam 2] . Dit heeft tot gevolg dat voor de vaststelling of de onderneming een MKB-onderneming is, alle werknemers en omzetcijfers van de met elkaar verbonden ondernemingen bij elkaar moeten worden opgeteld. [1]
6 Er is geen sprake van een MKB-onderneming als bij een onderneming 250 of meer werkzame personen zijn en de jaaromzet de 50 miljoen euro en/of het jaarlijkse balanstotaal de 43 miljoen euro overschrijdt. Dit volgt uit artikel 1.1 van de TVL gelezen in samenhang met artikel 2, eerste lid, van Bijlage I van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening. In dat geval is de onderneming geen MKB-onderneming, maar een grote onderneming. Dat laatste staat in artikel 2.6.12, eerste lid, van de TVL. Het College heeft al verschillende keren uitspraak gedaan over de definitie van een MKB-onderneming. Zie onder andere de uitspraken van 30 januari 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:56) en 5 maart 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:145). [2]
7 In deze zaak staat vast dat er bij de groep meer dan 250 personen werkzaam zijn. Uit het hiervoor weergegeven criterium volgt dat als daarnaast sprake is van een jaaromzet van meer dan 50 miljoen euro en/óf het jaarlijkse balanstotaal meer dan 43 miljoen euro is, de onderneming moet worden aangemerkt als grote onderneming. Uit de geconsolideerde jaarrekening van de groep over het jaar 2020 blijkt dat sprake was van een omzet van € 75.341.302 en van een balanswaarde van € 44.083.547. Het betoog van de onderneming is toegespitst op de balanswaarde. Zij betwist echter niet de jaaromzet van € 75.341.302. Er is ook geen reden om te twijfelen aan deze jaaromzet. Aangezien de jaaromzet het bedrag van 50 miljoen euro overschrijdt én sprake is van meer dan 250 werkzame personen, kwalificeert de onderneming niet als MKB-onderneming. Of het balanstotaal wel of niet onder de 43 miljoen euro is, kan daardoor in het midden blijven.
8 Het beroep is (kennelijk) ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Bastein, in aanwezigheid van mr. L.N. Foppen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2024.
w.g. B. Bastein w.g. L.N. Foppen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat u kunt doen als u het niet eens bent met deze uitspraak

Tegen deze uitspraak kunt u in verzet gaan bij het College. U doet dit door in een brief (het verzetschrift) toe te lichten waarom u het niet eens bent met de uitspraak. Zorg ervoor dat het College uw verzetschrift op tijd ontvangt, namelijk binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. In uw verzetschrift kunt u het College vragen om mondeling te mogen toelichten waarom u het niet eens bent met de uitspraak.

Voetnoten

1.Zie hierover bijvoorbeeld de uitspraak van het College van 24 januari 2024, ECLI:NL:CBB:2024:56. Deze uitspraak is te vinden op www.rechtspraak.nl.
2.Deze uitspraken zijn te vinden op www.rechtspraak.nl.