Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juli 2024 in de zaak tussen
[naam 1] , handelend onder de naam [naam 2] , te [plaats]
de minister van Economische Zaken
:mr. S.M. Piron en mr. T. Khidous)
College van Beroep voor het bedrijfsleven
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 23 juli 2024 uitspraak gedaan over de afwijzing van een subsidieaanvraag door de minister van Economische Zaken. De ondernemer had een pro-forma-aanvraag ingediend voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het eerste kwartaal van 2022. De aanvraag werd afgewezen omdat deze buiten de geldende aanvraagperiode was ingediend, die liep van 28 februari 2022 tot en met 31 maart 2022. De ondernemer had de aanvraag op 4 april 2022 ingediend, wat te laat was volgens de regels van de TVL.
De minister verklaarde het bezwaar van de ondernemer ongegrond, waarna de ondernemer beroep instelde. Tijdens de zitting op 30 mei 2024 werd het standpunt van de minister verdedigd, waarbij werd benadrukt dat het de verantwoordelijkheid van de ondernemer was om op de hoogte te zijn van de vereisten voor het indienen van een subsidieaanvraag. De minister gaf aan dat alleen in uitzonderlijke gevallen aanvragen die buiten de termijn zijn ingediend, alsnog in behandeling worden genomen, maar dat hier geen aanleiding voor was.
Het College oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag niet in strijd was met het evenredigheidsbeginsel. De omstandigheden die de ondernemer aanvoerde waren niet uitzonderlijk genoeg om af te wijken van de regels. De conclusie was dat de minister de aanvraag terecht had afgewezen, omdat deze niet tijdig was ingediend. Het beroep van de ondernemer werd ongegrond verklaard.