ECLI:NL:CBB:2024:50

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
30 januari 2024
Publicatiedatum
24 januari 2024
Zaaknummer
22/1667 en 22/2347
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. van den Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 30 januari 2024, betreft het een beroep van G V.O.F. tegen de minister van Economische Zaken en Klimaat. De onderneming had een aanvraag ingediend voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor de periodes Q2 en Q3 van 2021. De minister had op 21 december 2021 de aanvraag voor Q3 afgewezen en op 20 mei 2022 een subsidie van € 2.984,07 toegekend voor Q2. De onderneming was het niet eens met de afwijzing en de vaststelling van de subsidie en heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat door de minister ongegrond werd verklaard. De onderneming stelde dat de facturen door haar afnemers te laat waren opgemaakt, waardoor de omzet niet correct was toegerekend aan de referentieperiode. De minister baseerde zich op de aangiften omzetbelasting en concludeerde dat er geen omzetverlies van ten minste 30% was, wat een vereiste is voor de subsidie. Het College oordeelde dat de minister terecht de aangiften als uitgangspunt had genomen en dat de factuurdatum bepalend is voor de omzet. De beroepen van de onderneming werden ongegrond verklaard, en de minister hoefde geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van de factuurdatum in de berekening van de omzet voor subsidieaanvragen.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 22/1667 en 22/2347

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 januari 2024 in de zaak tussen

G [naam 1] V.O.F., te [plaats] , de onderneming

(gemachtigde: B.M.P.A. Laurant)

en

de minister van Economische Zaken en Klimaat, de minister

(gemachtigden: mr. Y. Ochene en mr. H.G.M. Wammes)

Procesverloop

Met het besluit van 21 december 2021 (afwijzingsbesluit) heeft de minister de aanvraag van de onderneming voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor de periode juli, augustus en september (Q3) van 2021 afgewezen.
Met het besluit van 20 mei 2022 (vaststellingsbesluit) heeft de minister aan de onderneming op grond van de TVL voor de periode april, mei en juni (Q2) van 2021 een subsidie toegekend van € 2.984,07.
Met de besluiten van 24 juni 2022 en 21 september 2022 (bestreden besluiten) heeft de minister de bezwaren van de onderneming tegen het afwijzingsbesluit en het vaststellingsbesluit ongegrond verklaard.
De onderneming heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 28 september 2023. Aan de zitting hebben deelgenomen [naam 1] , bijgestaan door zijn gemachtigde, en de gemachtigden van de minister.

Overwegingen

Inleiding
1. De onderneming doet aan fruitteelt (appels en peren) voor de binnenlandse markt en de export. De onderneming heeft fruit verkocht en geleverd in augustus 2020 (Q3 2020). Het is gebruikelijk in de branche waarin de onderneming actief is dat de facturen met betrekking tot de verkoop worden opgemaakt door de afnemers. Haar afnemers hebben de facturen opgemaakt en gedateerd in oktober 2020, waardoor de desbetreffende omzet in de btw-aangifte van Q4 2020 is aangegeven. Voor zowel Q2 als Q3 2021 is de referentieperiode Q3 2020.
Wettelijk kader
2 Het toepasselijke wettelijke kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Standpunt van de onderneming
3 De onderneming voert aan dat haar afnemers de facturen hebben opgemaakt en gedateerd in oktober 2020, Q4 2020, terwijl de levering en verkoop heeft plaatsgevonden in augustus 2020, dus Q3 2020. De minister heeft daarom ten onrechte deze omzet niet aan Q3 2020 toegerekend. De onderneming kan geen invloed uitoefenen op het tijdstip van facturering door de afnemer, waarbij in dit geval de wettelijke termijn voor het opstellen van de facturen is overschreden. De onderneming vindt dat zij daar nu de dupe van wordt.
Standpunt van de minister
4 De minister stelt dat moet worden uitgegaan van de aangiften omzetbelasting zoals bekend bij de Belastingdienst. De minister ziet geen mogelijkheid om facturen uit Q4 2020 als omzet voor Q3 2020 aan te merken. Aan de hand van de gegevens van de Belastingdienst concludeert de minister dat er geen omzetverlies is van ten minste 30% en de onderneming daarom niet in aanmerking komt voor een (hogere) TVL-subsidie.
Beoordeling door het College
5 Het College is van oordeel dat de minister de omzet die de onderneming in de aangifte omzetbelasting voor Q4 2020 heeft opgenomen naar aanleiding van de betreffende facturen, terecht niet als omzet in de referentieperiode heeft aangemerkt. Het College is als volgt tot dit oordeel gekomen.
6.1
Niet in geschil is dat de onderneming btw-plichtig is over haar gehele omzet en deze is opgenomen in de aangiften omzetbelasting. De minister heeft daarom op grond van artikel 2.3.3, vijfde lid, respectievelijk 2.4.3, vijfde lid, van de TVL deze aangiften als uitgangspunt genomen bij de berekening van de omzet in de referentieperiode. Het College heeft in de uitspraak van 21 juni 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:323) al geoordeeld dat dit geen onrechtmatig uitgangspunt is.
6.2
Bij het berekenen van de btw die de onderneming moet afdragen aan de Belastingdienst, is zij gehouden het factuurstelsel toe te passen. De datum van de factuur bepaalt daarbij in welk tijdvak de onderneming de btw moet afdragen. De datum waarop een dienst wordt geleverd, is niet relevant. Dat is niet anders als de dienst achteraf is gefactureerd. De btw moet ook dan worden afgedragen in het tijdvak van de factuurdatum. In gevallen waarin de minister artikel 2.3.3, vijfde lid, respectievelijk 2.4.3, vijfde lid, van de TVL toepast, wordt de omzet bepaald aan de hand van de aangifte omzetbelasting. In die gevallen is de factuurdatum dus bepalend voor de gehele omzet (zie ook de uitspraak van het College van 18 juli 2023, ECLI:NL:CBB:2023:380).
7 Uit de aangiften omzetbelasting volgt dat de TVL-subsidie voor Q2 2021 correct door de minister is berekend en de onderneming wat betreft Q3 2021 niet aan de eis voldoet dat sprake is van 30% omzetverlies. Dat bij de TVL wordt uitgegaan van de aangiften omzetbelasting en daarom niet aan die eis wordt voldaan, is geen uitzonderlijke omstandigheid die maakt dat de toepassing van de TVL op dit punt onevenredig is en de minister de omzet van de onderneming op andere wijze had moeten berekenen.
Slotsom
8
De beroepen zijn ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. van den Heuvel, in aanwezigheid van mr. A. Verhoeven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2024.
De rechter is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen. w.g. A. Verhoeven

Bijlage

Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL)
Q2 2021
Artikel 2.3.2, eerste lid en tweede lid, aanhef en onder a
1. De minister verstrekt op aanvraag eenmalig een subsidie aan een getroffen
MKB-onderneming om bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten in de
maanden april, mei en juni van 2021.
2.De subsidie wordt enkel verstrekt aan een MKB-onderneming:
a. waarvan het omzetverlies ten minste 30% bedraagt;
Artikel 2.3.3, eerste, tweede, vierde en vijfde lid
1.Het omzetverlies wordt berekend door het verschil tussen de omzet in de
referentieperiode en de omzet in de subsidieperiode te bepalen en deze te delen
door de omzet in de referentieperiode. De uitkomst van deze berekening wordt
uitgedrukt in procenten.
2. De omzet in de referentieperiode is naar keuze van de aanvrager: de omzet in
het tweede kalenderkwartaal van 2019 of de omzet in het derde kalenderkwartaal
van 2020.
4. De omzet in de subsidieperiode is de omzet in het tweede kalenderkwartaal van
2021.
5. Als omzet van de getroffen MKB-onderneming wordt beschouwd het bedrag ten
aanzien waarvan de getroffen MKB-onderneming aangifte doet voor de omzetbelasting, overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968. Tevens wordt als omzet beschouwd omzet die niet in een aangifte omzetbelasting gerapporteerd wordt, maar op eenvoudige en duidelijke wijze blijkt uit de financiële administratie of uit een ander bewijsstuk van de getroffen MKB-onderneming.
Q3 2021
Artikel 2.4.2, eerste en tweede lid, aanhef en onder a
1. De Minister verstrekt op aanvraag eenmalig een subsidie aan een getroffen
MKB-onderneming om bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten in de
maanden juli, augustus en september van 2021.
2. De subsidie wordt enkel verstrekt aan een MKB-onderneming:
a. waarvan het omzetverlies ten minste 30% bedraagt;
Artikel 2.4.3, eerste, tweede, derde, vierde en vijfde lid
1. Het omzetverlies wordt berekend door het verschil tussen de omzet in de
referentieperiode en de omzet in de subsidieperiode te bepalen en deze te delen
door de omzet in de referentieperiode. De uitkomst van deze berekening wordt
uitgedrukt In procenten.
2. De omzet in de referentieperiode is naar keuze van de aanvrager: de omzet in
het derde kalenderkwartaal van 2019 of de omzet in het derde kalenderkwartaal
van 2020.
3. In afwijking van het tweede lid is de omzet in de referentieperiode voor een
getroffen MKB-onderneming die na 30 juni 2019 voor de eerste maal is
ingeschreven in het handelsregister naar keuze van de aanvrager: de omzet in het
derde kalenderkwartaal van 2020 of de omzet in het eerste gehele
kalenderkwartaal volgend op de maand van de inschrijving in het handelsregister.
4. De omzet in de subsidieperiode is de omzet in het derde kalenderkwartaal van
2021.
5. Als omzet van de getroffen MKB-onderneming wordt beschouwd het bedrag ten
aanzien waarvan de getroffen MKB-onderneming aangifte doet voor de
omzetbelasting, overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet op de
omzetbelasting 1968. Tevens wordt als omzet beschouwd omzet die niet in een
aangifte omzetbelasting gerapporteerd wordt, maar op eenvoudige en duidelijke
wijze blijkt uit de financiële administratie of uit een ander bewijsstuk van de
getroffen MKB-onderneming.
Artikel 2.4.6 van de TVL-regeling, eerste lid, aanhef en onder a
1. De minister beslist afwijzend op een aanvraag:
a. indien de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels;