ECLI:NL:CBB:2024:462

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
9 juli 2024
Publicatiedatum
5 juli 2024
Zaaknummer
20/882
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van de Wet dieren met betrekking tot het weiden van konikpaarden in het Oostvaardersveld

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 9 juli 2024, in de zaak tussen Stichting Aanpak Misstanden Natuurbeheer en de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, wordt de vraag behandeld of de minister handhavend moet optreden tegen Staatsbosbeheer vanwege het weiden van konikpaarden in het Oostvaardersveld. De stichting stelt dat de aanwezigheid van de grote klis in het gebied leidt tot oogletsel bij de konikpaarden, wat een overtreding vormt van de Wet dieren en het Besluit houders van dieren. De minister had eerder een wijzigingsbesluit genomen waarin hij het bezwaar van de stichting ongegrond verklaarde, maar het College oordeelt dat de minister onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de gevolgen van de grote klis voor de gezondheid van de konikpaarden.

Het College concludeert dat de aanwezigheid van de grote klis in het Oostvaardersveld een overtreding vormt van artikel 1.3 van het Besluit houders van dieren, omdat het welzijn van de konikpaarden in gevaar komt. De minister wordt opgedragen om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen dat strekt tot handhavend optreden. Daarnaast wordt de minister veroordeeld in de proceskosten van de stichting tot een bedrag van € 135,20 en moet hij het betaalde griffierecht vergoeden. De uitspraak benadrukt de noodzaak van handhaving van de Wet dieren en de bescherming van het welzijn van de konikpaarden in het Oostvaardersveld.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 20/882

uitspraak van de meervoudige kamer van 9 juli 2024 in de zaak tussen

Stichting Aanpak Misstanden Natuurbeheer, te Doorn (stichting)

en

de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur

(gemachtigde: mr. B.M. Kleijs)
met als derde partij
Staatsbosbeheer
(gemachtigde: mr. M. van Egmond)

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 20 september 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:621) (tussenuitspraak) heeft het College de minister opgedragen om met inachtneming van de tussenuitspraak een ander besluit te nemen in plaats van het besluit van 10 december 2021 (bestreden besluit).
Op 15 mei 2023 heeft de minister naar aanleiding van de tussenuitspraak een besluit (wijzigingsbesluit) genomen.
De stichting en Staatsbosbeheer hebben daarop een zienswijze gegeven.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is vervolgens opnieuw op zitting behandeld op 10 oktober 2023. Aan de zitting hebben deelgenomen [naam 1] en [naam 1] namens de stichting, mr. B.M. Kleijs en J.W. Heus namens de minister en mr. M. van Egmond, G. Durville en B. Wubben namens Staatsbosbeheer.
Met de brief van 10 april 2024 heeft het College het onderzoek heropend, de stichting in de gelegenheid gesteld een nader stuk in te zenden en de minister in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
De stichting heeft op 21 april 2024 een nader stuk ingezonden.
Geen van de partijen heeft verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een nadere zitting te worden gehoord. Het College heeft vervolgens bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft met de brief van 28 mei 2024 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Inleiding
1.1
Het geschil ziet op de vraag of de minister handhavend moet optreden met het oog op de aanwezigheid van de grote klis in het Oostvaardersveld, waar Staatsbosbeheer konikpaarden weidt.
1.2
In de tussenuitspraak heeft het College de minister opgedragen om meer diepgaand onderzoek te doen naar de gevolgen van de aanwezigheid van de grote klis voor de gezondheid en het welzijn van de konikpaarden in het Oostvaardersveld en naar aanleiding van de resultaten van dit onderzoek opnieuw te besluiten op het verzoek van de stichting om handhaving.
1.3
De minister heeft in het wijzigingsbesluit opnieuw het bezwaar van de stichting ongegrond verklaard en zijn besluit van 10 juni 2020 gehandhaafd. In dit besluit is het verzoek van Stamina om handhavend op te treden tegen Staatsbosbeheer ten aanzien van de konikpaarden in het Oostvaardersveld in Lelystad afgewezen (afwijzingsbesluit). Gelet op het bepaalde in artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep tegen het bestreden besluit mede betrekking op het wijzigingsbesluit. Niet is gebleken dat de stichting nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen het bestreden besluit. Het beroep tegen het bestreden besluit zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
Wettelijk kader
2 Het toepasselijke wettelijke kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Standpunt van de stichting
3 De stichting betoogt dat de aanwezigheid van de grote klis leidt tot oogletsel bij de konikpaarden. Zij wijst op haar eigen waarnemingen en op de stukken die zij heeft verkregen met een verzoek op basis van de Wet openbaarheid van bestuur. De stichting is daarom van mening dat de minister handhavend moet optreden.
Standpunt van de minister
4 De minister stelt dat de enkele aanwezigheid van de grote klis het welzijn van de konikpaarden niet zodanig schaadt dat gesproken kan worden van een overtreding. Volgens de minister houdt Staatsbosbeheer regelmatig toezicht op de konikpaarden en wordt ingegrepen bij waarneming van een ontstoken oog.
Standpunt van Staatsbosbeheer
5 Staatsbosbeheer is het eens met het wijzigingsbesluit.
Beoordeling door het College
6.1
Tussen partijen is niet langer in geschil dat de aanwezigheid van de grote klis in het Oostvaardersveld kan leiden tot een welzijnsaantasting van de daar aanwezige konikpaarden. De minister en Staatsbosbeheer hebben ter zitting erkend dat niet kan worden uitgesloten dat een verband bestaat tussen konikpaarden met traanogen, oogontstekingen en in het ergste geval oogletsel, en de grote klis. Volgens de minister, zoals toegelicht ter zitting, komt het voor dat konikpaarden door de aanwezigheid van de grote klis door voornoemde aandoeningen worden getroffen, maar valt niet bij elk dier te zeggen dat de grote klis hiervan de oorzaak is.
6.2
Zoals het College al in de tussenuitspraak onder 5.1 heeft overwogen, zijn de konikpaarden in het Oostvaardersveld gehouden dieren in de zin van de Wet dieren. Het College is van oordeel dat, gezien het standpunt van de minister zoals op de zitting naar voren gebracht, is komen vast te staan dat de aanwezigheid van de grote klis in het Oostvaardersveld een benadeling vormt van de gezondheid en het welzijn van de daar aanwezige konikpaarden. Het College is van oordeel dat dit een overtreding vormt van artikel 1.3, aanhef en onder e, van het Besluit houders van dieren en daarmee van artikel 2.1, eerste lid, van de Wet dieren. Het College legt dit oordeel hieronder uit.
6.3.1
In artikel 1.3, aanhef en onder e, van het Besluit houders van dieren wordt als verboden gedraging “het weiden van een dier op niet beweidbaar land of, anders dan voor korte duur, weiden op slecht beweidbaar land” genoemd. In de Nota van Toelichting bij dit artikelonderdeel (Staatsblad 2014, nr. 210, p. 99) staat onder andere vermeld: “Dieren die op slecht beweidbaar land worden geweid, kunnen door hun verblijf ernstige en pijnlijke ziekten en gebreken oplopen. Een weiland moet geschikt zijn voor de dieren die er worden geweid. Daarbij kan de duur van het verblijf een rol spelen”.
6.3.2
De konikpaarden worden door Staatsbosbeheer langdurig op het Oostvaardersveld geweid. Het komt voor dat de konikpaarden tranende ogen, oogontstekingen en zelfs oogletsel oplopen door te grazen tussen de daar aanwezige grote klis. Daarmee kunnen de konikpaarden door hun verblijf op het Oostvaardersveld ernstige en pijnlijke ziekten en gebreken oplopen. Het Oostvaardersveld is daarom niet geschikt om de konikpaarden te weiden. Daarmee wordt artikel 1.3, aanhef en onder e, van het Besluit houders van dieren overtreden.
6.4
Artikel 1.3, aanhef en onder e, van het Besluit houders van dieren bevat een aangewezen gedraging als bedoeld in artikel 2.1, derde lid, van de Wet dieren. Die gedraging wordt in ieder geval gerekend tot de verboden gedragingen, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van de Wet dieren. Volgens de Nota van Toelichting bij het Besluit houders van dieren dient deze verboden gedraging in het algemeen geen enkel redelijk doel en is een dergelijke gedraging zonder meer als dierenmishandeling te beschouwen (zie p. 59).
7.1
Gezien het voorgaande is sprake van een overtreding van artikel 1.3, aanhef en onder e, van het Besluit houders van dieren en daarmee van artikel 2.1, eerste lid, van de Wet dieren. Dat betekent dat de minister handhavend moet optreden. De minister heeft met het wijzigingsbesluit dan ook ten onrechte de bezwaren van de stichting afgewezen en het afwijzingsbesluit gehandhaafd.
7.2
Voor zover de minister het standpunt heeft ingenomen dat hij geen mogelijkheden ziet voor handhavend optreden, wijst het College erop dat in de stukken en ter zitting een aantal handhavingsopties is besproken, zoals het maaien van en langs het Oostvaardersveld, het verhogen van de waterstand in het gebied en het verplaatsen van de konikpaarden naar land waar de grote klis (veel) minder aanwezig is.
Slotsom
8 Het beroep is gegrond. Het College ziet aanleiding de minister op te dragen een nieuw besluit te nemen dat strekt tot handhavend optreden. Het College zal hieraan een termijn verbinden van twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
9 Het College zal de minister veroordelen in de door de stichting gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 135,20 ter zake van reiskosten voor het bijwonen van de zittingen. Ook moet de minister het door de stichting betaalde griffierecht aan haar vergoeden.

Beslissing

Het College:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het wijzigingsbesluit gegrond;
  • vernietigt het wijzigingsbesluit;
  • draagt de minister op binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van de aanwijzingen in deze uitspraak;
  • draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 354,- aan de stichting te vergoeden;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van de stichting tot een bedrag van € 135,20.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.L. van der Beek, mr. M.C. Stoové en mr. W.A.J. van Lierop, in aanwezigheid van mr. A. Verhoeven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2024.
w.g. H.L. van der Beek w.g. A. Verhoeven

Bijlage: wettelijk kader

Wet dieren
Artikel 2.1. Dierenmishandeling
1. Het is verboden om zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is, bij een dier pijn of letsel te veroorzaken dan wel de gezondheid of het welzijn van het dier te benadelen.
(…)
3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voorts gedragingen worden aangewezen die in ieder geval worden gerekend tot de verboden gedragingen, bedoeld in het eerste lid.
(…)
Besluit houders van dieren
Artikel 1.3. Verboden gedragingen ten aanzien van dieren
Als gedragingen als bedoeld in artikel 2.1, derde lid, van de wet worden aangewezen:
(…)
e. het weiden van een dier op niet beweidbaar land of, anders dan voor korte duur, weiden op slecht beweidbaar land;
(…)