ECLI:NL:CBB:2024:460

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
9 juli 2024
Publicatiedatum
4 juli 2024
Zaaknummer
22/15
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens gebrek aan vertegenwoordigingsbevoegdheid

Op 9 juli 2024 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in de zaak van Slachterij [naam 1] B.V. tegen de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De slachterij had op 20 december 2021 hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin een boete van € 5.000,- was opgelegd voor overtredingen van de Wet dieren. De rechtbank had het beroep van de slachterij ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 21 mei 2024 werd echter duidelijk dat de vertegenwoordiger van de slachterij, [naam 2], geen bewijs van zijn vertegenwoordigingsbevoegdheid had overgelegd, ondanks herhaalde verzoeken van het College om recente uittreksels uit het Handelsregister. Het College heeft vastgesteld dat [naam 2] niet kon aantonen dat hij bevoegd was om namens de slachterij hoger beroep in te stellen. Hierdoor kon het College niet vaststellen dat de slachterij ontvankelijk was in haar hoger beroep. Het College heeft daarom het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, zonder proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de griffier was aanwezig.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/15

uitspraak van de meervoudige kamer van 9 juli 2024 op het hoger beroep van:

Slachterij [naam 1] B.V., te [plaats] (de slachterij)

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 22 november 2021, kenmerk 20/3568, in het geding tussen

de slachterij

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

(gemachtigde: mr. L.C.M. Harteveld - van den Bosch)

Procesverloop in hoger beroep

Voor de slachterij heeft [naam 2] op 20 december 2021 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 22 november 2021 (ECLI:NL:RBROT:2021:11287).
De zitting was op 21 mei 2024. Voor de slachterij is verschenen [naam 2] . De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam 3] .

Grondslag van het geschil

1.1
De minister heeft de slachterij met zijn besluit van 27 december 2019 (boetebesluit) een boete van € 5.000,- opgelegd voor twee beboetbare feiten, inhoudende overtreding van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren in samenhang gelezen met artikel 5.8 van de Regeling houders van dieren, in samenhang gelezen met artikel 3, eerste lid, gelet op artikel 15, eerste lid, en Bijlage III, punten 1.1 en 1.5 van Verordening (EG) nr. 1099/2009 van de Raad van 24 september 2009 inzake de bescherming van dieren bij het doden.
1.2
Met het besluit van 3 juni 2020, waartegen het beroep bij de rechtbank was gericht, heeft de minister het bezwaar van de slachterij tegen het boetebesluit ongegrond verklaard en de boete gehandhaafd.
1.3
De rechtbank heeft het beroep van de slachterij ongegrond verklaard. [naam 2] ( [naam 2] ) heeft tegen de uitspraak van de rechtbank voor de slachterij hoger beroep ingesteld.

Beoordeling in hoger beroep

1 Het College ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of de slachterij kan worden ontvangen in haar hoger beroep.
1.1
Ingevolge artikel 6:6 van de Awb kan, als niet is voldaan aan artikel 6:5 van de Awb of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, dit niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
1.2
In artikel 10 van de Procesregeling bestuursrechterlijke colleges is bepaald dat als het college een machtiging of bewijs van vertegenwoordigingsbevoegdheid verlangt, het de gemachtigde of vertegenwoordiger schriftelijk uitnodigt de machtiging of het bewijs van vertegenwoordigingsbevoegdheid binnen vier weken in te zenden.
2 Het hogerberoepschrift van de slachterij is ondertekend door [naam 2] . [naam 2] stelt dat hij directeur/bestuurder is van de slachterij en daarom bevoegd was namens de slachterij hoger beroep in te stellen.
3 In verband met het ontbreken van een bewijs van deze door [naam 2] gestelde vertegenwoordigingsbevoegdheid, heeft het College de slachterij, ter attentie van [naam 2] , bij brief van 29 april 2024 verzocht recente uittreksels uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel en zo nodig de uittreksels van bovenliggende rechtspersonen toe te zenden waaruit blijkt dat [naam 2] als (uiteindelijk) bevoegd bestuurder gerechtigd is de slachterij te vertegenwoordigen. Omdat het College een paar dagen voorafgaand aan de zitting nog geen reactie had ontvangen, heeft het de slachterij, ter attentie van [naam 2] , op 17 mei 2024 aan zijn verzoek herinnerd en verzocht de gevraagde uittreksels mee te nemen naar de zitting.
4 Op de zitting heeft [naam 2] uittreksels van het Handelsregister van de Kamer van Koophandel van de slachterij en de holding van de slachterij overgelegd van 14 januari 2020. Het College heeft hem daarop uitgelegd dat het om recente uittreksels had verzocht, omdat het wil vaststellen of hij bevoegd was namens de slachterij het hoger beroep in te stellen op 20 december 2021. Op de zitting is daarom afgesproken met [naam 2] dat hij recente uittreksels en de statuten van de slachterij en bovenliggende rechtspersonen binnen twee weken na de zitting zal toezenden, zodat het College kan nagaan of hij als (uiteindelijk) bevoegd bestuurder gerechtigd is namens de slachterij hoger beroep in te stellen. Daarbij heeft het College [naam 2] te kennen gegeven dat het hoger beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard als hij hieraan niet voldoet en wat dit betekent. Het College heeft deze afspraak bevestigd bij brief van 22 mei 2024 aan de slachterij, ter attentie van [naam 2] . Het College heeft binnen de daartoe gestelde termijn niets ontvangen. [naam 2] heeft dus in totaal vijf weken gekregen om zijn vertegenwoordigingsbevoegdheid te bewijzen, maar dat niet gedaan.
5 Omdat het hogerberoepschrift alleen is ondertekend door [naam 2] en hij geen bewijs van vertegenwoordigingsbevoegdheid heeft overgelegd, ondanks de ruime termijn die hem geboden is om dat alsnog te doen, heeft het College niet kunnen vaststellen dat hij bevoegd was om namens de slachterij hoger beroep in te stellen.
6 Het College zal het hoger beroep van de slachterij daarom niet-ontvankelijk verklaren. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
Het College verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Pavićević, mr. W.J.A.M. van Brussel en mr. P.H.A. Knol, in aanwezigheid van mr. N.A. van Opbergen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2024.
w.g. T. Pavićević w.g. N.A. van Opbergen