ECLI:NL:RBROT:2021:11287

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 november 2021
Publicatiedatum
19 november 2021
Zaaknummer
ROT 20/3568
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke boete opgelegd aan bedrijf wegens overtredingen van de Wet dieren met betrekking tot welzijn van melkgeiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 november 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen een eiseres, een bedrijf dat melkgeiten houdt, en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De eiseres had een boete van € 5.000,- opgelegd gekregen vanwege twee overtredingen van de Wet dieren. De eerste overtreding betrof het niet waarborgen van de welzijnsomstandigheden van een geit met ernstige uierontsteking bij aankomst op het slachthuis. De toezichthoudende dierenarts van de NVWA had vastgesteld dat de geit bij aankomst ziek was en dat er geen maatregelen waren genomen om in de behoeften van het dier te voorzien. De tweede overtreding betrof het niet met voorrang slachten van melkgeiten, terwijl er geiten waren met volle uiers die in hoge mate gevuld waren met melk.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres voerde aan dat de bevindingen van de NVWA niet klopten en dat de geit bij aankomst op het slachthuis gezond was. De rechtbank oordeelde echter dat de toezichthouder op basis van zijn kennis en ervaring terecht had vastgesteld dat de geit al bij aankomst op het slachthuis symptomen van ziekte vertoonde. De rechtbank volgde eiseres niet in haar stelling dat de toezichthoudende dierenarts de symptomen niet had kunnen zien, en concludeerde dat de eiseres de welzijnsbehoeften van de geit niet had gewaarborgd. Ook de stelling dat de NVWA de volgorde van slachten dwingend bepaalt, werd door de rechtbank verworpen. De rechtbank concludeerde dat de eiseres de overtredingen had begaan en dat de opgelegde boete terecht was.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/3568

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 november 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [vestigingsplaats eiseres], eiseres,

gemachtigde: [naam 1],
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. M.M. de Vries.

Procesverloop

Bij besluit van 27 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres een boete opgelegd van in totaal € 5.000,- vanwege twee overtredingen van de Wet dieren.
Bij besluit van 3 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam 2], toezichthoudend dierenarts bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).

Overwegingen

1.1.
In het op ambtsbelofte opgemaakte rapport van bevindingen van 22 juli 2019 heeft een toezichthoudende dierenarts van de NVWA (met toezichthoudernummer [nummer 1]) onder meer het volgende gerapporteerd:
“Datum en tijdstip van de bevinding: 18 juli 2019, omstreeks 11.00 uur.
Tijdens mijn inspectie bevond ik mij op stal van [naam eiseres] Ik zag daar dat in een hok onder een afdak een koppel van 10 melkgeiten gehuisvest was. De I&R oornummers kwamen overeen met het bijgeleverde VKI en vervoersdocument (zie bijlagen).
Bevinding 1:
Ik zag tussen de 10 melkgeiten dat de geit met I&R oornummer [nummer 2] op de grond lag en traag reageerde op externe prikkels. Het dier bleef liggen toen ik het hok binnen stapte, terwijl de andere dieren van mij wegliepen. Ik zag dat het dier een sterk verhoogde ademhalingsfrequentie had (>100/min). Ik zag dat het dier bij beide neusgaten een muceuze uitvloeiiing had. Ik zag dat het dier een doffe oogopslag had, de ogen lagen te diep in de kassen. Ik constateerde een sterk verlengde turgor van meer dan 2 sec. (huidplooimeting als maat voor uitdroging). Ik heb bij het dier een rectaaltemperatuur gemeten van 41 graden Celcius (ref. max 40.5 C). Ik zag dat het dier een sterk gezwollen en rood uier had. Ik voelde dat het uierweefsel hard was. Deze kenmerken/symptomen te samen geven de diagnose ernstige uierontsteking. Het dier is niet toegelaten tot de slacht, gedood en ter destructie bestemd.
Gezien het totaal plaatje aan symptomen, waaronder uitdroging en een sterk gezwollen en hard uier, stel ik op grond van mijn kennis en ervaring als dierenarts dat deze symptomen reeds bij aankomst op het slachthuis aanwezig waren. Het herkennen van symptomen van algemeen ziek zijn zoals het traag reageren op externe prikkels, het snel gaan liggen en de doffe oogopslag, i.c.m. het harde uier behoren tot de basiskennis van een welzijnsfunctionaris op een slachthuis.
Uit het bovenstaande blijkt dat de beoordeling van het welzijn van een geit bij aankomst op het slachthuis niet had plaatsgevonden of niet heeft geleid tot maatregelen om in de behoeften van het dier te voorzien.
Ik zag namelijk in een hok de geit ([nummer 2]), die eerder was aangevoerd tezamen met de eerder genoemde andere 9 geiten (zie bijlage geplande afvoer), die bij aankomst op het slachthuis specifieke welzijnsbehoeften had waarin echter niet was voorzien.
Doordat bovengenoemde geit bij aankomst op het slachthuis ziek was, had het dier bij aankomst gesepareerd moeten worden en diergeneeskundige zorg moeten ontvangen. Een andere mogelijkheid is dat het dier geëuthanaseerd zou worden. Omdat de geit langere tijd deze zorg c.q. maatregel is onthouden werd de geit niet elke vermijdbare vorm van pijn en spanning en lijden bespaard.
(…)
Bevinding 2:
Ik zag in de koppel geiten diverse dieren (minstens 4) die een vol uier hadden. De uierhuid van al deze dieren was strak gespannen en rood. Uit hoofde van mijn kennis en ervaring als dierenarts weet ik dat het hier gaat om uiers die in hoge mate zijn gevuld met melk.
Eén van deze geiten heb ik gevangen/gefixeerd. Ik heb gevoeld aan het uier. Ik voelde dat de uierhuid straks stond (zie foto’s). Bij eerdere palpatie voelde ik dat het dieper gelegen uierweefsel normaal en zacht aan voelde. Uit hoofde van mijn ervaring beoordeelde ik het uier als normaal melkproducerend.
De door mij gemaakte foto’s en het filmpje zijn gemaakt vlak voor dat (<10 min.) de dieren uit het hok gehaald werden om op een andere plek op stal gestald te worden. De dieren werden daar gestald om even later naar de slachthal geleid te worden.
Mijn reguliere/permanente toezicht door de NVWA had die dag zijn aanvang om 7.00 uur ’s morgens. Ondergetekende was ongeveer vanaf 6.45 uur aanwezig. De daadwerkelijke beoordeling en levende keuring t.b.v. de slacht en ter beoordeling van het dierenwelzijn van deze geiten door ondergetekende heeft plaatsgevonden om ongeveer 11.00 uur.
De vervoersdocumenten (zie bijlage) tonen aan dat de geiten de dag er voor om omstreeks 13:35 uur zijn vertrokken van het bedrijf van herkomst. Tevens wordt een verwachtte reistijd verklaard van 25 minuten.
De melkgeiten zijn niet met voorrang geslacht. Het slachthuis is deze slachtdag namelijk begonnen met het slachten van 52 runderen. Van deze runderen betrof het een groot aantal vleestypische dieren (zie bijlage slachtlijst seurop classificatie en gewichten) waarbij er bij de AM-keuring geen melkgevende dieren zijn gesignaleerd met een vol of overvol uier. Daarna zijn er 11 schapen geslacht.
Van de 11 schapen betrof het 2 mannelijke dieren. Deze mannelijke dieren met slachtvolgnummers [nummer 3] en [nummer 4] (zie slachtlijst) zijn per definitie niet melkgevend.
Vervolgens zijn de 9 melkgeiten geslacht (zie slachtlijst). Op de slachtlijst staan de diernummers gekoppeld aan volgorde van slachten. Het eerste cijfer geeft de dag van de week aan (ma tm vr = 1 t/m 5) gevolgd door het slachtnummer beginnende bij 1. “
1.2.
Op basis van de bevindingen uit het hiervoor genoemde boeterapport heeft verweerder in het primaire besluit van 27 december 2019 aan eiseres een boete van
in totaal € 5.000,- (€ 2.500,- per beboetbaar feit) opgelegd vanwege de volgende twee beboetbare feiten:
a. Eiseres heeft als bedrijfsexploitant niet gewaarborgd dat de in bijlage III opgenomen operationele voorschriften voor slachthuizen in acht werden genomen, want de beoordeling van de welzijnsomstandigheden door de functionaris voor het dierenwelzijn, of door een persoon die rechtstreeks aan die functionaris rapporteert, heeft niet geleid tot maatregelen om de dieren in hun specifieke welzijnsbehoeften te voorzien.
Volgens verweerder is dit een overtreding van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren en artikel 5.8 van de Regeling houders van dieren, in samenhang gelezen met artikel 3, eerste lid, en artikel 15, eerste lid, en bijlage III, punt 1.1, van de Verordening 1099/2009.
b. Eiseres heeft als bedrijfsexploitant niet gewaarborgd dat de in bijlage III opgenomen operationele voorschriften voor slachthuizen in acht werden genomen, want bij het slachten kregen melkgeiten geen voorrang boven andere soorten dieren.
Volgens verweerder is dit een overtreding van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren en artikel 5.8 van de Regeling houders van dieren, in samenhang gelezen met artikel 3, eerste lid, en artikel 15, eerste lid, en bijlage III, punt 1.5, van de Verordening 1099/2009.
1.3.
In het bestreden besluit heeft verweerder de boete van € 5.000,- gehandhaafd.
2. Eiseres voert aan dat verweerder de bevindingen van de eigen dierenarts van de NVWA, ondanks de door eiseres ingebrachte verklaringen van deskundigen die de dieren zelf hebben beoordeeld, ten onrechte voor waar heeft aangenomen. Het is volgens eiseres ongeloofwaardig dat de toezichthoudende dierenarts heeft gesteld dat het betreffende dier bij het laden al symptomen heeft gehad, terwijl hij zelf niet bij het verladen - vele uren eerder - aanwezig was. Als er al sprake is geweest van een tekortkoming, dan is deze door de dierenarts bij aankomst op het slachthuis ook niet gezien. Volgens eiseres is bij de betreffende geit sprake geweest van een acute uierontsteking. Eiseres heeft onder meer een verklaring van 6 augustus 2019 overgelegd van [naam 1], die de geit bij aankomst op het slachthuis heeft gecontroleerd. Die heeft geconstateerd dat er geen productie meer op de geit zat, dat hij goed gezond was en dat die dus een acute uierontsteking moet hebben gekregen.
De omstandigheid dat eerst de runderen zijn geslacht, heeft te maken met een planning waarvan volgens de NVWA niet mag worden afgeweken. Dat twee rammen, die later zijn aangevoerd, eerder zijn geslacht, is volgens eiseres niet relevant. Deze dieren mogen namelijk niet gelost worden, omdat zij niet gestald mogen worden. De kans dat de rammen onmiddellijk in gevecht gaan waarbij er één kan overlijden, is immers groot. Bovendien neemt het doden van deze dieren slechts vijf minuten in beslag, aldus eiseres.
2.1.
Zoals het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 19 maart 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:124) geldt als uitgangspunt dat een bestuursorgaan in beginsel mag afgaan op de juistheid van de inhoud van een toezichtrapport en de daarin vermelde bevindingen. Indien die bevindingen evenwel gemotiveerd worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.
2.2.
De geit met het oornummer eindigend op 6692 is, zo volgt uit de stukken, op 17 juli 2019 laat in de middag op het slachthuis aangevoerd (in het vervoersdocument staat vertrektijd op 17 juli: 13:35 uur en verwachte duur van het transport: 2:25 -of 0.25 uur, zoals de toezichthouder leest-). De constatering zoals hierboven geciteerd bij punt 1.1. onder bevinding 1, is gedaan om 11.00 uur op 18 juli 2019. Uitgaande van aankomst op het slachthuis van ca. 16.00 uur, is het dier dus ca. 19 uur later gezien door de toezichthouder. De toezichthouder heeft geconstateerd dat het dier traag reageerde op externe prikkels, snel ging liggen en een doffe oogopslag had. Uit het rapport van bevindingen blijkt dat er bij deze geit sprake was van een slijmerige uitvloeiing uit beide neusgaten, een verhoogde temperatuur van 41 graden Celsius en dat de ogen te diep in de kassen lagen. De toezichthouder heeft een sterk verlengde turgor (huidplooimeting als maat voor uitdroging) geconstateerd. Verder was de uier sterk gezwollen en rood en was het uierweefsel hard. De toezichthoudend dierenarts heeft de diagnose ernstige uierontsteking gesteld.
Op basis van zijn kennis en ervaring als dierenarts heeft de toezichthouder geoordeeld dat, met name gelet op de symptomen deze al bij aankomst op het slachthuis ( ca. 19 uur eerder) aanwezig moeten zijn geweest. Het herkennen van algemene symptomen van ziek zijn (het traag reageren op prikkels, het snel gaan liggen, de doffe oogopslag en de harde uier) behoort tot de basiskennis van de welzijnsfunctionaris en die had bij aankomst op het slachthuis moeten voorzien in de behoeften van deze geit; het dier had gesepareerd moeten worden en diergeneeskundige zorg moeten krijgen. Het onthouden daarvan heeft tot vermijdbare pijn en spanning bij dit dier geleid.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiseres op basis van de niet inhoudelijk weersproken en goed gedocumenteerde bevindingen in het boeterapport van 22 juli 2019 terecht heeft verweten dat zij het welzijn van een geit met een ernstige uierontsteking bij aankomst op het slachthuis niet goed heeft beoordeeld en dat zij geen maatregelen heeft genomen om in de behoeften van dit dier te voorzien
De rechtbank volgt eiseres niet in de stelling dat er, mede gelet op de overgelegde verklaring van de gemachtigde van eiseres van 6 augustus 2019, sprake moet zijn geweest van een acute uierontsteking die kort voor de controle van het dier is ontstaan. Ter zitting heeft de toezichthouder nog eens bevestigd dat de uierontsteking van de geit gezien de symptomen (hele sterke uitdroging en een hard uierweefsel) al in een veel eerder stadium moet zijn ontstaan. Die symptomen zijn ook genoemd in het boeterapport. Eiseres heeft daar geen inhoudelijke reactie op gegeven. Eiseres heeft alleen maar gesteld dat de geit bij aankomst op het slachthuis gezond was. De in de gronden van beroep genoemde documentatie over acute uierontsteking is niet overgelegd, maar kan ook niet afdoen aan de symptomen die de toezichthoudende dierenarts heeft genoemd ter onderbouwing van de conclusie dat het een al langer bestaande uierontsteking moet zijn geweest. De beschreven symptomen zijn zodanig dat die bij beschouwing door de welzijnsfunctionaris hadden moeten zijn opgemerkt; dat is voldoende aannemelijk op basis van het rapport van bevindingen: de welzijnsfunctionaris had de symptomen moeten herkennen, want dat behoort tot zijn basiskennis.
De rechtbank volgt eiseres evenmin in de stelling dat de toezichthoudende dierenarts al bij aanvang van zijn aanwezigheid op het slachthuis van eiseres op 18 juli 2017 rond 7.00 uur de staat van het dier had moeten zien, als die zo slecht was. Eiseres bedoelt daar kennelijk mee te stellen dat, als die dierenarts de symptomen toen niet heeft gezien, de welzijnsfunctionaris ze ook niet heeft hoeven zien bij aankomst op het slachthuis. Zoals de toezichthouder ter zitting heeft toegelicht, heeft om 11.00 uur - de tijd die ook in het boeterapport wordt genoemd - de levende AM-keuring plaatsgevonden. Bij de rondgang om 07.00 uur gaat het om o.a. inspectie van de slachthal en de aanvoer, andere dingen dan de keuring, die pas later is gevolgd. Anders dan eiseres stelt, behoort het ook tot de verantwoordelijkheid van de welzijnsfunctionaris van het betreffende bedrijf en niet tot die van de toezichthoudende dierenarts, om het welzijn van het dier bij aankomst op het bedrijf te beoordelen en om de nodige maatregelen te nemen.
Dit betekent dat eiseres artikel 3, eerste lid, artikel 15, eerste lid en bijlage III, punt 1.1 van de Verordening 1099/2009 heeft overtreden.
2.3.
Verder heeft verweerder eiseres op basis van het boeterapport van 22 juli 2019 terecht verweten dat zij melkgeiten ten onrechte niet met voorrang heeft laten slachten. Uit het rapport blijkt immers dat de toezichthouder in de koppel geiten minstens vier geiten had gezien die een volle uier hadden. De uierhuid van deze geiten was gespannen en rood. De toezichthouder heeft vanuit zijn kennis en ervaring als dierenarts geconstateerd dat het hier ging om uiers die in hoge mate gevuld waren met melk. De toezichthouder heeft bij een van deze geiten gevoeld dat het dieper gelegen uierweefsel normaal en zacht aanvoelde en geconstateerd dat de uier van deze geit als normaal melk producerend kon worden aangemerkt. Uit de beschikbare vervoersdocumenten heeft de toezichthouder afgeleid dat de melkgeiten niet met voorrang zijn geslacht. In het slachthuis was men deze slachtdag (18 juli 2019) begonnen met het slachten van 52 runderen waarbij het niet ging om melkgevende dieren.
In de in bezwaar overgelegde verklaringen van veehouders en een vervoerder waarin - kort gezegd - staat dat de geiten gezond waren en dat zij nauwelijks tot geen melk meer gaven, ziet de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van de bevindingen in het boeterapport (pagina 2 en 3) waaruit blijkt dat het om normaal melk producerende geiten ging.
De stelling van eiseres dat het voor haar niet mogelijk is om de gemaakte planning voor het slachten van dieren te wijzigen, omdat de NVWA de volgorde waarin dieren worden geslacht dwingend bepaalt, volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft in het verweerschrift van 21 april 2021 toegelicht dat eiseres aan de NVWA een opgave van de tijd die voor de slacht nodig is en van de dieren die zij wil slachten moet doen. Verweerder kan daar dan rekening mee houden bij de planning van de aanwezigheid van de toezichthouder op het bedrijf en het inplannen van de aanwezigheid van de overige juist gekwalificeerde medewerkers. Het is volgens verweerder echter niet zo dat het voor eiseres onmogelijk is om wijzigingen in de planning aan te brengen. Uit het verweerschrift volgt dat de toezichthoudende dierenarts de gehele dag aanwezig was (binnen de opgegeven begin- en eindtijd), en dat deze toezichthouder flexibel was in zijn werkzaamheden.
Het betoog van eiseres dat het slachten van de rammen voorrang moest krijgen vanwege het risico dat deze dieren elkaar zouden verwonden en dat het slachten van deze rammen slechts vijf minuten in beslag heeft genomen, leidt niet tot een ander oordeel. Vaststaat dat eiseres artikel 15, eerste lid, en bijlage III, punt 1.5 van de Verordening 1099/2009 heeft overtreden door de betreffende melkgeiten van het koppel niet met voorrang te slachten.
2.4.
Gelet op het voorgaande was verweerder bevoegd voor deze twee feiten een boete aan eiseres op te leggen.
Eiseres heeft geen gronden aangevoerd tegen de hoogte van de boete.
3. Het beroep is dus ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Houweling, rechter, in aanwezigheid van
P. Deinum, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 22 november 2021.
griffier rechter
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.