In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 9 juli 2024, met zaaknummers 22/2378 en 22/2379, is de minister van Economische Zaken en Klimaat in het gelijk gesteld. De minister had de aanvragen van een onderneming voor subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) afgewezen, omdat niet voldaan werd aan het vereiste van minimaal 20% dan wel 30% omzetverlies. De onderneming, die samen met een andere onderneming een fiscale eenheid vormt, kon niet volstaan met de omzetgegevens uit de aangiften omzetbelasting. Er was aanvullende informatie nodig om de omzet correct toe te rekenen aan de aanvragende onderneming binnen de fiscale eenheid. De onderneming had geen bewijs geleverd van omzetverlies in de subsidieperiodes ten opzichte van de referentieperiodes, wat leidde tot de afwijzing van de aanvragen.
De minister had eerder besluiten genomen op 24 maart en 28 april 2022, waarin de aanvragen voor de periodes oktober tot en met december 2021 en januari tot en met maart 2022 werden afgewezen. De bezwaren van de onderneming werden ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 3 juni 2024 werd duidelijk dat de onderneming niet de benodigde gegevens had verstrekt om aan te tonen dat er sprake was van omzetverlies. Het College benadrukte dat voor de TVL elke onderneming die staat ingeschreven in het handelsregister een eigen aanvraag moet indienen op basis van de eigen omzet. De uitspraak concludeert dat de minister terecht de aanvragen heeft afgewezen, omdat de onderneming niet voldeed aan de voorwaarden voor subsidie.