In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 25 juni 2024, wordt de subsidievaststelling van de Technische Universiteit Delft (TU Delft) door de minister voor Klimaat en Energie beoordeeld. De minister had eerder een subsidie van € 5.221.564 verleend voor een innovatief project gericht op geothermie, maar stelde deze vast op € 0,00 en vorderde het betaalde voorschot terug, omdat het project niet volledig was uitgevoerd. De TU Delft had beroep ingesteld tegen deze vaststelling, waarna de minister het bedrag herzag naar € 10.902,00. De TU Delft betoogde dat de minister ten onrechte de subsidie op een lager bedrag had vastgesteld en dat de vaststelling onevenredig was in verhouding tot de doelen van de subsidie. De minister verdedigde zijn besluit door te stellen dat de realisatie van de geothermie-installatie niet had plaatsgevonden, waardoor de subsidie op nihil mocht worden vastgesteld. Het College oordeelde dat de minister terecht was uitgegaan van de dwingende volgtijdelijkheid van de projectfases en dat de TU Delft niet aannemelijk had gemaakt dat de gemaakte kosten subsidiabel waren. De lagere vaststelling van de subsidie en de terugvordering van het voorschot werden als rechtmatig en evenwichtig beoordeeld. Het College verklaarde het beroep van de TU Delft ongegrond en wees de proceskostenvergoeding af, omdat de gemachtigde geen derde was.