ECLI:NL:CBB:2024:4
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de nihilstelling van de TVL-subsidie voor de varkenshouderij in het kader van COVID-19
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 9 januari 2024, betreft het beroep van een varkenshouderij tegen de beslissing van de minister van Economische Zaken en Klimaat. De minister had op 7 december 2021 de subsidie voor het eerste kwartaal van 2021 op nihil vastgesteld, omdat het omzetverlies minder dan 30% was. De varkenshouderij stelde dat de minister geen rekening had gehouden met de uitbreiding van hun bedrijf in Duitsland, wat volgens hen leidde tot een onevenredige nihilstelling van de subsidie.
De varkenshouderij voerde aan dat de minister bij de berekening van het omzetverlies de extra stallen buiten beschouwing had moeten laten of een referentieperiode had moeten gebruiken waarin deze stallen al in gebruik waren. Het College oordeelde echter dat de minister terecht had geconcludeerd dat er niet voldaan was aan het vereiste van ten minste 30% omzetverlies. De varkenshouderij had niet kunnen voorzien wat de gevolgen van de uitbreiding zouden zijn voor de TVL-subsidie, maar dit maakte de nihilstelling nog niet onevenredig.
Het College verwees naar een eerdere uitspraak van 7 maart 2023, waarin soortgelijke argumenten door een andere varkenshouderij waren aangevoerd. Het College concludeerde dat de situatie van de varkenshouderij niet wezenlijk verschilde van die eerdere zaak. De minister had de bevoegdheid om de subsidie te verlagen op basis van de wetgeving, en het College zag geen reden om van dit oordeel af te wijken. Uiteindelijk werd het beroep van de varkenshouderij ongegrond verklaard, en de minister hoefde geen proceskosten te vergoeden.