ECLI:NL:CBB:2024:381

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
11 juni 2024
Publicatiedatum
6 juni 2024
Zaaknummer
22/2425
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag TVL Q1 2022 wegens te late indiening

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 11 juni 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ondernemer en de minister van Economische Zaken en Klimaat over de afwijzing van een subsidieaanvraag op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het eerste kwartaal van 2022. De ondernemer had zijn aanvraag te laat ingediend, namelijk na de deadline van 31 maart 2022. De minister had de aanvraag als pro-forma aangemerkt en deze afgewezen. De ondernemer stelde dat hij ervan uitging dat de aanvraagtermijn gelijk zou zijn aan eerdere openstellingen en dat hij door personeelstekort niet in staat was om tijdig een aanvraag in te dienen. Hij voerde aan dat de minister niet aan de termijnen hoeft te voldoen en dat hij onterecht werd afgerekend op de te late indiening.

Het College oordeelde dat de minister terecht de aanvraag had afgewezen, omdat de indieningstermijn dwingend is en er geen grond is om hiervan af te wijken. De ondernemer had de verantwoordelijkheid om zich op de hoogte te stellen van de vereisten voor de subsidie, waaronder de indieningstermijn. Het College concludeerde dat het vasthouden aan de termijn in dit geval niet onevenredig was en dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel niet kon slagen. De uitspraak bevestigde dat de aanvraag niet inhoudelijk beoordeeld kon worden omdat deze niet tijdig was ingediend, en verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/2425

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juni 2024 in de zaak tussen

[naam 1] handelend onder de naam [naam 2] , te [plaats] , (de ondernemer)

en

de minister van Economische Zaken en Klimaat

(gemachtigden: mr. M. Achalhi en mr. T. Khidouz).

Procesverloop

Met het besluit van 17 mei 2022 heeft de minister de aanvraag van de ondernemer voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor de periode Q1 van 2022 aangemerkt als een pro-forma-aanvraag, en deze aanvraag vervolgens afgewezen.
Met het besluit van 26 september 2022 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de ondernemer ongegrond verklaard.
De ondernemer heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 4 maart 2024. Aan de zitting hebben de ondernemer en de gemachtigden van de minister deelgenomen.

Overwegingen

Inleiding
1.1
Deze zaak gaat over een TVL-aanvraag die te laat is ingediend. Artikel 2.6.7 van de TVL bepaalt dat ondernemers hun aanvraag voor Q1 van 2022 uiterlijk op 31 maart 2022 vóór 17.00 uur konden indienen. Op dat moment sloot het digitale aanvraagsysteem en was het voor ondernemers in beginsel niet meer mogelijk een aanvraag in te dienen via dat systeem. De minister heeft voor ondernemers die te laat waren met hun aanvraag de mogelijkheid geopend om de reden voor de overschrijding van de aanvraagtermijn te melden. Na beoordeling daarvan werd in bepaalde gevallen het digitale aanvraagsysteem voor de betrokken ondernemers tijdelijk opnieuw geopend, zodat zij alsnog een aanvraag konden indienen.
1.2
Het geschil in deze zaak betreft de vraag of de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen vanwege het niet tijdig indienen ervan.
1.3
Het toepasselijke wettelijke kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Standpunt ondernemer
2 De ondernemer voert aan dat hij ervan uit was gegaan dat voor Q1 van 2022 eenzelfde aanvraagtermijn zou gelden als voor de eerdere openstellingen van de TVL, maar de aanvraagtermijn liep al af in het subsidiekwartaal. Op dat moment was het omzetverlies van de ondernemer nog niet bekend. Bovendien had de ondernemer een groot gebrek aan personeel. Dat de aanvraag een paar dagen later is ingediend, schaadt volgens de ondernemer het aanvraagproces niet. Na contact met RVO is alsnog een aanvraag gedaan in de verwachting dat deze zou worden beoordeeld. Het verbaast de ondernemer dat de minister zich niet aan termijnen hoeft te houden en de ondernemer hierop wordt afgerekend. De ondernemer doet daarnaast een beroep op het gelijkheidsbeginsel.
Standpunt minister
3 De minister stelt dat het de eigen verantwoordelijkheid van de ondernemer is om zich op de hoogte te stellen van de vereisten om voor subsidie in aanmerking te komen. Op de website van de minister waren de termijnen voor het indienen van de aanvraag te vinden. De minister kan niet vaststellen dat sprake is van gelijke gevallen.
Beoordeling door het College
4.1
Uit artikel 2.6.5, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met artikel 2.6.7, van de TVL, volgt dat de minister afwijzend op de aanvraag beslist als de aanvraag niet tijdig is ingediend. Te late indiening van een TVL-aanvraag is een dwingende afwijzingsgrond in de TVL voor alle kwartalen. De Awb, noch de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies (waarop de TVL gebaseerd is), biedt een grondslag om daarvan af te wijken.
4.2
Niet in geschil is dat de ondernemer de aanvraag niet voor het in de TVL opgenomen eindtijdstip heeft ingediend. Voor de wijze waarop de minister omgaat met dergelijke aanvragen, verwijst het College naar zijn uitspraak van 13 juni 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:293, onder 6.1 tot en met 6.4). In aanvulling op wat in 7.3 van die uitspraak is overwogen, merkt het College op dat het daarbij gaat om beleid dat zijn grondslag vindt in het ongeschreven evenredigheidsbeginsel. Daaraan zal ook het bestreden besluit worden getoetst.
4.3
Het College ziet geen grond voor het oordeel dat het vasthouden aan de aanvraagtermijn in dit geval onevenredig is. Zoals het College heeft geoordeeld in zijn uitspraak van 23 mei 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:246), rust op de minister niet de verplichting om de ondernemer persoonlijk over (wijzigingen in) de TVL te informeren. De minister heeft terecht gesteld dat het de eigen verantwoordelijkheid van de ondernemer is om zich op de hoogte te stellen van de vereisten, waaronder de aanvraagtermijn, om voor subsidie in aanmerking te komen. Hoewel het College begrijpt dat het voor de ondernemer, zeker met personeelsgebrek, een hectische tijd was waarin veel op hem afkwam, is niet gebleken dat de ondernemer daartoe niet in staat was. De minister heeft erop gewezen dat de openstelling van de TVL voor Q1 2022 duidelijk was vermeld in de TVL en op zijn website. Dat de ondernemer niet zeker wist of hij in aanmerking kwam voor subsidie omdat zijn exacte omzetgegevens over de subsidieperiode niet bekend waren en hij niet het risico wilde lopen dat hij bij vaststelling geen recht op subsidie zou blijken te hebben, komt voor rekening en risico van de ondernemer. Het College wijst er in dit verband op dat het uitgangspunt van de TVL is dat de aanvraag gedaan wordt op basis van geschatte omzetcijfers. Pas bij het verzoek om vaststelling van de subsidie moeten exacte omzetgegevens worden aangeleverd.
Dat de ondernemer negatieve financiële gevolgen ervaart door de te late aanvraag, maakt het bestreden besluit evenmin onevenredig.De verwijzing van de ondernemer in dit verband naar de uitspraak van het College van 20 september 2022, ECLI:NL:CBB:2022:618, biedt geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het bestreden besluit onevenredig zou zijn, nu deze uitspraak niet ziet op aanvragen die te laat zijn ingediend. De minister heeft de aanvraag van de ondernemer voor subsidie voor de periode Q1 van 2022, dan ook terecht niet inhoudelijk beoordeeld.
5 Het College is van oordeel dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet kan slagen, omdat de ondernemer niet heeft onderbouwd dat de minister in vergelijkbare gevallen anders heeft gehandeld. De ondernemer heeft namelijk ter zitting toegelicht dat het gaat om collega-ondernemers die wel op tijd een aanvraag hebben ingediend.
6 Ook het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. De ondernemer heeft niet aannemelijk gemaakt dat de minister een toezegging heeft gedaan of gedragingen heeft verricht, waaruit hij redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat hij alsnog een aanvraag kon doen en deze inhoudelijk in behandeling zou worden genomen. Uit het contact met RVO kwam enkel naar voren dat de ondernemer de reden voor de overschrijding van de aanvraagtermijn kon melden en deze zou worden beoordeeld.
Slotsom
7.1
Het College is op grond van het voorgaande van oordeel dat de minister de aanvraag terecht op grond van artikel 2.6.5, eerste lid, aanhef en onder a, in samenhang met artikel 2.6.7, van de TVL heeft afgewezen, omdat niet is voldaan aan het vereiste dat de aanvraag tijdig is ingediend.
7.2
Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Duuren, in aanwezigheid van mr. A. Verhoeven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2024.
w.g. M. van Duuren w.g. A. Verhoeven

Bijlage

Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19
Artikel 2.6.5, eerste lid, aanhef en onder a
1. De minister beslist afwijzend op een aanvraag:
a. Indien de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels […].
Artikel 2.6.7, eerste en tweede lid
Een aanvraag kan worden ingediend in de periode van 28 februari 2022 tot en met 31 maart 2022.
Aanvragen kunnen worden ingediend vanaf 08.00 uur op de in het eerste lid genoemde begindatum en zijn tijdig ingediend indien zij op de in het eerste lid genoemde einddatum vóór 17.00 uur zijn ontvangen.