ECLI:NL:CBB:2024:354

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
2 mei 2024
Publicatiedatum
17 mei 2024
Zaaknummer
23/919
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van subsidie vaststelling voor COVID-19 steun aan onderneming

Op 2 mei 2024 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in de zaak met nummer 23/919. De zaak betreft de herziening van de subsidie voor vaste lasten in het kader van de COVID-19 steunmaatregelen, specifiek de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) voor het derde kwartaal van 2021. De minister van Economische Zaken en Klimaat had aanvankelijk een subsidie van € 108.164,97 vastgesteld, maar deze werd later verlaagd naar € 77.560,78, waarbij een bedrag van € 30.604,19 werd teruggevorderd. De minister baseerde deze beslissing op de conclusie dat de onderneming meer subsidie had ontvangen dan toegestaan onder het staatssteunplafond van € 225.000,-. De onderneming betwistte deze verlaging en stelde dat de subsidiecorrectie onterecht was, vooral omdat het staatssteunplafond voor het vierde kwartaal van 2021 zou worden verhoogd naar € 290.000,-.

Het College oordeelde dat de minister terecht de subsidie had verlaagd en de te veel ontvangen subsidie had teruggevorderd. Het College verwees naar artikel 7 van de Kaderwet, dat de minister de bevoegdheid geeft om subsidies te intrekken of te wijzigen indien deze in strijd zijn met de staatssteunregels. De onderneming had niet kunnen verwachten dat de verhoging van het staatssteunplafond in latere periodes invloed zou hebben op de subsidie voor het derde kwartaal van 2021. Het College benadrukte dat de minister per subsidieperiode moet toetsen aan het geldende staatssteunplafond, en dat de onderneming niet meer subsidie kan ontvangen dan het voor die periode geldende plafond. De conclusie was dat de minister de subsidie correct had vastgesteld en dat het beroep van de onderneming ongegrond werd verklaard.

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/919
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de meervoudige kamer van 2 mei 2024
Rechters: mr. R.W.L. Koopmans, mr. B. Bastein en mr. H. van den Heuvel
Griffier: mr. L. van Loon

Partijen

[naam 1], te [plaats] , waarvoor aanwezig zijn de vennoten [naam 1] en [naam 2] (de onderneming)
en
de minister van Economische Zaken en Klimaat, vertegenwoordigd door mr. P. van Veen en mr. M. Achalhi.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De minister heeft voor het derde kwartaal van 2021 op grond van de TVL [1] voor de onderneming een subsidie vastgesteld op € 108.164,97. Vervolgens heeft de minister de subsidie lager vastgesteld op € 77.560,78 en een bedrag van € 30.604,19 teruggevorderd. Dit heeft de minister gedaan, omdat hij heeft geconcludeerd dat de onderneming meer subsidie heeft ontvangen dan is toegestaan onder het staatssteunplafond. Het staatssteunplafond is het maximumbedrag aan staatssteun dat op grond van paragraaf 3.1 van de Tijdelijke kaderregeling [2] mag worden verstrekt. De onderneming heeft betoogd dat zij het verzoek tot vaststelling van de subsidie correct heeft ingediend en dat de daaropvolgende vaststelling definitief was. Dat de onderneming door die vaststelling meer subsidie kreeg dan het staatssteunplafond van € 225.000,- heeft de onderneming niet verbaasd omdat inmiddels was aangekondigd dat het staatssteunplafond voor het vierde kwartaal van 2021 (Q4) zou worden verhoogd naar € 290.000,-. De onderneming vindt het niet terecht dat zij nu moet opdraaien voor een door de minister gemaakte fout en de te veel ontvangen subsidie moet terugbetalen.
2 Het College is van oordeel dat de minister de subsidie terecht lager heeft vastgesteld en de te veel ontvangen subsidie heeft teruggevorderd. Artikel 7, eerste lid, aanhef en onder c, van de Kaderwet [3] bepaalt dat de minister, voor zover subsidieverstrekking - waarmee het volledige proces van verlening en vaststelling wordt aangeduid - in strijd zou zijn met de staatssteunregels, een subsidieverlening of subsidievaststelling kan intrekken of ten nadele van de ontvanger kan wijzigen. Dat de minister de subsidie ook lager moet vaststellen in het geval dat meer subsidie is toegekend dan is toegestaan onder het staatssteunplafond, volgt uit paragraaf 3.1 van de Tijdelijke kaderregeling (zie ook de uitspraak van het College van 19 maart 2024, ECLI:NL:CBB:2024:205). Hoewel het College begrijpt dat het voor de onderneming ingrijpend is dat zij door de lagere vaststelling van de subsidie een fors bedrag moet terugbetalen, kan dit er dus niet toe leiden dat zij, in strijd met de Unierechtelijke staatssteunregels, meer subsidie krijgt toegekend dan de voor haar geldende staatssteungrens van € 225.000,-.
3 Dat het staatssteunplafond vanaf Q4 2021 is vastgesteld op € 290.000,- en dat de ondernemer onder het hogere staatssteunplafond mogelijk meer subsidie zou hebben ontvangen, leidt niet tot een andere conclusie. Tussen partijen is niet in geschil dat het staatssteunplafond op grond van de TVL voor de subsidieperiode Q3 van 2021 € 225.000,- bedroeg. De minister toetst per subsidieperiode aan het voor die periode geldende staatssteunplafond. Dat het staatssteunplafond in latere periodes is verhoogd, kan dus niet leiden tot de door de onderneming gewenste uitkomst.
4 De conclusie is dat dat de minister de subsidie terecht lager heeft vastgesteld.
w.g. R.W.L. Koopmans w.g. L. van Loon

Voetnoten

1.Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19.
2.de Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak.
3.Kaderwet EZK- en LNV-subsidies