ECLI:NL:CBB:2024:354
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Proces-verbaal
- R.W.L. Koopmans
- B. Bastein
- H. van den Heuvel
- Rechtspraak.nl
Herziening van subsidie vaststelling voor COVID-19 steun aan onderneming
Op 2 mei 2024 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in de zaak met nummer 23/919. De zaak betreft de herziening van de subsidie voor vaste lasten in het kader van de COVID-19 steunmaatregelen, specifiek de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) voor het derde kwartaal van 2021. De minister van Economische Zaken en Klimaat had aanvankelijk een subsidie van € 108.164,97 vastgesteld, maar deze werd later verlaagd naar € 77.560,78, waarbij een bedrag van € 30.604,19 werd teruggevorderd. De minister baseerde deze beslissing op de conclusie dat de onderneming meer subsidie had ontvangen dan toegestaan onder het staatssteunplafond van € 225.000,-. De onderneming betwistte deze verlaging en stelde dat de subsidiecorrectie onterecht was, vooral omdat het staatssteunplafond voor het vierde kwartaal van 2021 zou worden verhoogd naar € 290.000,-.
Het College oordeelde dat de minister terecht de subsidie had verlaagd en de te veel ontvangen subsidie had teruggevorderd. Het College verwees naar artikel 7 van de Kaderwet, dat de minister de bevoegdheid geeft om subsidies te intrekken of te wijzigen indien deze in strijd zijn met de staatssteunregels. De onderneming had niet kunnen verwachten dat de verhoging van het staatssteunplafond in latere periodes invloed zou hebben op de subsidie voor het derde kwartaal van 2021. Het College benadrukte dat de minister per subsidieperiode moet toetsen aan het geldende staatssteunplafond, en dat de onderneming niet meer subsidie kan ontvangen dan het voor die periode geldende plafond. De conclusie was dat de minister de subsidie correct had vastgesteld en dat het beroep van de onderneming ongegrond werd verklaard.