ECLI:NL:CBB:2024:353

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
21 mei 2024
Publicatiedatum
16 mei 2024
Zaaknummer
21/1391
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19

In deze zaak heeft de onderneming, die onder de naam [naam 1] h.o.d.n. [naam 2] opereert, een beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het eerste kwartaal van 2021. De aanvraag werd afgewezen door de minister van Economische Zaken en Klimaat op 20 april 2021, omdat niet voldaan zou zijn aan de voorwaarden van een omzetverlies van ten minste 30% en de drempeleis dat de vaste lasten minimaal € 1.500,- moesten zijn. Het bezwaar van de onderneming tegen deze afwijzing werd op 22 oktober 2021 ongegrond verklaard, wat leidde tot het beroep bij het College van Beroep voor het Bedrijfsleven.

Tijdens de zitting op 29 september 2022 heeft de onderneming aangeboden om bewijs te leveren van een relevante omzetdaling door middel van een naheffingsaanslag na suppletieaangifte. Echter, de minister kon deze suppletieaangifte niet vinden in de gegevens van de Belastingdienst. De onderneming heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om nadere stukken over te leggen, wat leidde tot de conclusie dat er geen recht op TVL bestond. Het College heeft het onderzoek gesloten en de zaak beoordeeld op basis van de beschikbare informatie.

Uiteindelijk heeft het College geoordeeld dat de minister terecht had besloten dat de onderneming niet voldeed aan de voorwaarden voor de subsidie. Het beroep is ongegrond verklaard, en de minister hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 21 mei 2024.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/1391

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 mei 2024 in de zaak tussen

[naam 1] h.o.d.n. [naam 2] , te [plaats] (onderneming)

(gemachtigde: mr. M.R. de Kok)
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat

(gemachtigde: mr. M.J.H. van der Burgt)

Procesverloop

Bij besluit van 20 april 2021 (het afwijzingsbesluit) heeft de minister de aanvraag van de onderneming voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het eerste kwartaal (Q1) van 2021 afgewezen.
Bij besluit van 22 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard en het afwijzingsbesluit gehandhaafd.
De onderneming heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 29 september 2022. Aan de zitting hebben de gemachtigden van partijen deelgenomen.
De behandeling van de zaak is op de zitting aangehouden om de onderneming in de gelegenheid te stellen nadere stukken over te leggen. De onderneming heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
Geen van partijen heeft desgevraagd aangegeven om op een nadere zitting te worden gehoord. Het College heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1 Het bestreden besluit berust op het standpunt van de minister dat niet is voldaan aan de voorwaarde dat sprake dient te zijn van een omzetverlies van ten minste 30% en aan de drempeleis dat de vaste lasten € 1.500,- dienen te zijn.
2.1
Het is niet in geschil dat, als wordt uitgegaan van de aangifte omzetbelasting voor de referentie- en subsidieperiode, niet aan deze eisen is voldaan en dus voor Q1 2021 geen recht op TVL bestaat. De onderneming vindt echter dat de minister ten onrechte uitgaat van de omzet conform deze aangiftes omzetbelasting.
2.2
Ter zitting heeft de onderneming aangeboden om aan de hand van de naheffingsaanslag die zij heeft gekregen na het doen van suppletieaangifte, aan te tonen dat haar omzetgegevens inmiddels zijn aangepast bij de Belastingdienst en er wel degelijk sprake was van relevant omzetverlies. De minister heeft deze suppletieaangifte niet aangetroffen, ook niet kort voor de zitting, bij de door hem geraadpleegde gegevens van de Belastingdienst.
3 Op de zitting is besproken dat het zonder deze suppletieaangifte twijfelachtig is dat er sprake was van een relevant omzetverlies. De onderneming kon de suppletieaangifte en de reactie daarop van de Belastingdienst op de zitting niet overleggen. De onderneming is daarom in de gelegenheid gesteld om alsnog te onderbouwen dat sprake was van een relevant omzetverlies door de naheffingsaanslag naar aanleiding van de suppletieaangifte over te leggen. De onderneming heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
4 Onder deze omstandigheden kan het College niet anders dan tot de slotsom komen dat het besluit van de minister juist is. Het College zal het beroep daarom ongegrond verklaren.
5 De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.W.L. Koopmans, in aanwezigheid van
mr. A. Verhoeven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2024.
w.g. R.W.L. Koopmans w.g. A. Verhoeven