ECLI:NL:CBB:2024:344

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
21 mei 2024
Publicatiedatum
15 mei 2024
Zaaknummer
21/1215
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder bestuursdwang opgelegd aan houder van paarden wegens onvoldoende verzorging van hoeven

In deze zaak heeft de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op 10 maart 2021 een last onder bestuursdwang opgelegd aan de houder van paarden, omdat deze in strijd heeft gehandeld met artikel 2.2, achtste lid, van de Wet Dieren. De minister oordeelde dat de houder de hoeven van haar paarden niet op tijd en niet op de juiste wijze had verzorgd, wat werd vastgesteld tijdens een inspectie op 25 februari 2021. Het toezichtrapport, opgesteld door inspecteurs van de Stichting Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming, diende als bewijs voor deze overtreding. De houder heeft bezwaar aangetekend tegen het besluit van de minister, maar dit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 28 september 2021.

Tijdens de zitting op 13 maart 2024 werd de zaak behandeld, waarbij de houder werd bijgestaan door haar gemachtigde. De houder betwistte de bevindingen van het toezichtrapport en stelde dat haar eigen hoefsmid en dierenarts het niet eens waren met de conclusies van de inspecteurs. Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven oordeelde echter dat de minister terecht de last onder bestuursdwang had opgelegd, aangezien het toezichtrapport voldoende bewijs bood voor de overtreding. De houder had voldoende gelegenheid om zich te verweren tegen de beschuldigingen en het College concludeerde dat de minister bevoegd was om de last op te leggen.

De uitspraak van het College verklaart het beroep van de houder ongegrond en bevestigt de beslissing van de minister. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 21 mei 2024.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/1215

uitspraak van de meervoudige kamer van 21 mei 2024 in de zaak tussen

[naam 1] , te [plaats] (houder)

(gemachtigde: mr. R.A.J. van der Leeuw)
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

(gemachtigde: mr. N.N.A. Alam)

Procesverloop

Met het besluit van 10 maart 2021 heeft de minister een last onder bestuursdwang opgelegd aan de houder (last onder bestuursdwang).
Met het besluit van 28 september 2021 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar tegen de last onder bestuursdwang ongegrond verklaard en de last onder bestuursdwang gehandhaafd.
De houder heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De zitting was op 13 maart 2024. Aan de zitting hebben deelgenomen: de houder, bijgestaan door haar gemachtigde, en namens de minister zijn gemachtigde, vergezeld door [naam 2] en [naam 3] . Deze zaak is op de zitting gezamenlijk behandeld met de beroepen van de houder met zaaknummers 20/803 en 22/223.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1.1
De minister heeft de last onder bestuursdwang opgelegd, omdat op 25 februari 2021 op het terrein van de houder een overtreding is geconstateerd van artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren. Dat onderzoek is verricht door twee districtsinspecteurs (de inspecteurs) van de Stichting Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID), in samenwerking met de dierenartsen [naam 4] en [naam 5] en hoefsmid [naam 6] . Van dat onderzoek is op 6 april 2021 een rapport (het toezichtrapport) opgemaakt door de twee inspecteurs. De minister verwijt de houder dat zij de hoeven van haar paarden niet op tijd en niet op de juiste wijze heeft verzorgd, omdat deze te lang waren. In hun rapport beschrijven de inspecteurs, voor zover van belang en waarbij zij met de dierenarts bedoelen de in paarden gespecialiseerde [naam 5] , het volgende:
“Alle 2 de hengsten zijn onderzocht door de hoefsmid en dierenarts.
[…]
Hengst 1: Tinker, Grady, […].
- Moet nodig naar de smid, is niet goed, […].
Hierna zijn we naar de paarden gelopen die in de stallen er naast stonden.
[…]
Deze paarden zijn onderzocht door de hoefsmid en de dierenarts.
[…]
- Google, Tinker, […]
Moet nodig naar de smid. […]
- Lady fenella of the owlish fortress, tinker […]
Moet nodig naar de smid. […]
- Chadow, Irish Cob, […]
Moet nodig naar de smid. […]
- Jack, tinker […]
Moet nodig naar de smid. […]
- Adrie, tinker […]
Moet nodig naar de smid. […]
- Florian, Fjord […]
Hij is al 2x eerder bekapt door de hoefsmid.
De hoeven zijn te lang en hadden iedere 6 weken bekapt moeten worden en hij is hoef bevangen.
Tijdens de controle van de paarden en pony’s was betrokkene […] aanwezig.
Ik […] vroeg aan haar wanneer de smid voor het laatst geweest was? Betrokkene […] antwoordde: “Die is 3 maanden geleden geweest. Hij komt iedere 3 maanden”.
Waarna ik vroeg: “Wanneer komt de smid dan en hoe laat?”. Betrokkene […] antwoorde: “die komt vrijdag ergens”.
De hoefsmid heeft betrokkene […] nogmaals uitgelegd dat de paarden normaal tussen de 6 en 8 weken bekapt moeten worden. En een paard als Florian moet iedere 6 weken bekapt worden. Dit is per paard afhankelijk.
[…]
- Lady deirdre of the owlish fortress, tinker […]
Moet nodig naar de smid. […]
- Martje van ‘t kolkje, tinker […]
Moet nodig naar de smid. […]
- Paddy, irish cob, […]
Moet nodig naar de smid. […]
- Lady larandi, tinker […]
Moet nodig naar de smid. […]
- Shine […]
Moet nodig naar de smid. […]
Ik […] deelde betrokkene […] mede dat Moonlight en Florian niet goed waren en ze door RVO in bewaring werden genomen. […] Fjord Florian heeft veel te lange hoeven is niet tijdig bekapt door een hoefsmid. Daarbij is hij ook nog eens hoef bevangen ook hiervoor is hij niet behandeld door een hoefsmid/ dierenarts.”
1.2
Bij het rapport is als verklaring van 15 maart 2021 van [naam 5] gevoegd:
“Ook mbt de hoeven was er in vrijwel alle gevallen sprake van ernstig achterstallig onderhoud. Een van de paarden vertoonde een dusdanige ernstige hoefbevangenheid waardoor dit paard ook ter verdere behandeling in bewaring werd genomen en afgevoerd werd.”
1.3
De minister heeft de houder gelast dat zij de hoeven van haar paarden tijdig en op de juiste wijze verzorgt. Die maatregel moest de houder voor 24 maart 2021 nemen en daarna in stand houden ter voorkoming van herhaling van de overtreding. De minister heeft een termijn van twee jaar verbonden aan de last onder bestuursdwang en deze gold dus tot 10 maart 2023.
1.4
Het onderzoek op 25 februari 2021 was een hercontrole van maatregelen in twee eerdere lasten onder bestuursdwang, waaronder een van 26 februari 2020 (bekend bij het College onder zaaknummer 20/803). In die last had de minister de houder onder meer gelast dat zij de hoeven van enkele van haar pony’s en van Fjord Florian tijdig en op de juiste wijze moet verzorgen. Tijdens de controle op 25 februari 2021 bleek volgens de inspecteurs dat niet aan die maatregel was voldaan, onder meer omdat de hoeven van Fjord Florian te lang waren. Omdat de last onder bestuursdwang van 26 februari 2020 gold tot 26 februari 2021, heeft de minister de last onder bestuursdwang in deze zaak opgelegd.
1.5
Met het bestreden besluit heeft de minister het bezwaar van de houder tegen de last onder bestuursdwang ongegrond verklaard en die last gehandhaafd.
Beoordeling gronden
2 De verwijzing van de houder naar de gronden die zij in bezwaar had aangevoerd, zonder dat zij heeft onderbouwd in welk opzicht de reactie van de minister in het bestreden besluit ontoereikend was, is op zichzelf onvoldoende om te spreken van een beroepsgrond waar het College op dient in te gaan (zie ook de uitspraak van het College van 15 februari 2022, ECLI:NL:CBB:2022:73, 5.1). De houder heeft echter in het beroepschrift wel een aantal beroepsgronden genoemd. Deze gronden zal het College hieronder bespreken.
3.1
In de eerste plaats heeft de houder gesteld dat nu het toezichtrapport haar pas bijna een maand na het opleggen van de last onder bestuursdwang is toegezonden, de minister dit niet tot bewijs van de overtreding mocht gebruiken. De verwijzing door de minister naar jurisprudentie van het College, waarin staat dat in beginsel van de bevindingen in een toezichtrapport kan worden uitgegaan, is volgens de houder dan ook onjuist.
3.2
Het College stelt vast dat het toezichtrapport per brief van 7 april 2021 aan de houder is toegezonden, terwijl haar de last onder bestuursdwang op 10 maart 2021 is opgelegd. Dat betekent dat het toezichtrapport is toegezonden vier weken na het opleggen van de last onder bestuursdwang, bijna zes weken na het onderzoek op 25 februari 2021 en binnen de bezwaartermijn van zes weken. Op 2 september 2021 heeft een hoorzitting plaatsgevonden en de minister heeft de houder bij brief van 6 september 2021 de gelegenheid gegeven om aanvullend bewijs te overleggen. Dat heeft de houder echter niet gedaan. Het bestreden besluit is vervolgens op 28 september 2021 genomen. Het College oordeelt dat voor de houder aldus tijdig duidelijk was wat de minister haar verweet en welk bewijs de minister daarvoor gebruikte. Daarbij komt dat uit het toezichtrapport blijkt dat de houder tijdens het onderzoek op 25 februari 2021 zelf aanwezig was. De houder wist dus tegen welke beschuldiging zij zich moest verweren en heeft voldoende gelegenheid gekregen om dat te kunnen doen. Het College is daarom van oordeel dat de minister het toezichtrapport ten grondslag mocht leggen aan de last onder bestuursdwang.
4.1
De houder betwist verder dat de hoeven van haar paarden te lang waren. De LID heeft haar nooit duidelijk gemaakt wanneer dit precies het geval is. Haar eigen hoefsmid, [naam 7] , komt de paarden bekappen als dat nodig is en beoordeelt steeds na iedere bekapbeurt wanneer de volgende afspraak moet worden gemaakt. Volgens de houder was haar hoefsmid het niet eens met [naam 6] dat de hoeven van de paarden te lang waren. Ook haar eigen dierenarts, [naam 8] , is het niet eens met de hoefsmid van de LID. Desondanks heeft zij haar hoefsmid de paarden na het onderzoek op 25 februari 2021, eind maart 2021 en begin april 2021, laten bekappen. Volgens de houder was haar hoefsmid daartoe pas na lang aandringen bereid, omdat hij dit als nagenoeg zinloos zag en (veel) verdere inkorting tot pijn bij de paarden zou leiden. Haar hoefsmid heeft daarom de hoeven nauwelijks verder ingekort en de houder heeft foto’s genomen voor en na het bekappen. De houder stelt verder dat de inspecteurs niet bereid waren om met haar hoefsmid te overleggen over de lengte van de hoeven en dat zij daarom onzorgvuldig en vooringenomen hebben gehandeld.
4.2
De houder heeft wisselend verklaard over de periode die tussen de bekapbeurten zat, maar het zou op grond van deze verklaringen ergens tussen de zes weken en drie maanden zijn. Het College overweegt dat uit het toezichtrapport blijkt dat zowel [naam 5] als [naam 6] van mening zijn dat de paarden Grady, Google, Lady fenella of the owlish fortress, Chadow, Jack, Adrie, Lady deirdre of the owlish fortress, Martje van ’t kolkje, Paddy, Lady larandi en Shine nodig naar de smid moeten en dat de hoeven van Fjord Florian te lang zijn. Volgens [naam 6] moet Fjord Florian om de zes weken en moeten de overige paarden om de zes tot acht weken worden bekapt. In zijn verklaring bevestigt [naam 5] dat bij vrijwel alle paarden sprake was van ernstig achterstallig onderhoud van de hoeven. Dat is naar het oordeel van het College toereikend als bewijs dat de hoeven te lang waren. De houder heeft geen andersluidende verklaringen van haar eigen hoefsmid en dierenarts ingebracht. Dat, zoals op de zitting aan de orde is gekomen, er contact is geweest tussen haar eigen hoefsmid en [naam 6] en dat zij van mening zouden verschillen, is onvoldoende als tegenbewijs, nu een verklaring van haar eigen hoefsmid, die inzicht biedt dat de hoefsmeden van mening verschillen en waarin dat verschil van inzicht bestaat, ontbreekt. Het College ziet niet waarom de enkele weigering van de inspecteurs om met haar eigen hoefsmid te overleggen hun handelen onzorgvuldig en vooringenomen maakt.
5 De minister heeft naar het oordeel van het College terecht geoordeeld dat de houder ten aanzien van de paarden en Fjord Florian in strijd heeft gehandeld met artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren. Dat betekent dat de minister op grond van artikel 8.5 van de Wet dieren bevoegd was over te gaan tot het opleggen van de last onder bestuursdwang.
Slotsom
6 Het beroep slaagt niet. Het College zal het beroep ongegrond verklaren.
7 De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stam, mr. M.M. Smorenburg en mr. H. van den Heuvel, in aanwezigheid van mr. N.A. van Opbergen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2024.
De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen. w.g. N.A. van Opbergen