ECLI:NL:CBB:2024:333

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
7 mei 2024
Publicatiedatum
3 mei 2024
Zaaknummer
22/2334
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een subsidieaanvraag op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 7 mei 2024, zaaknummer 22/2334, wordt de afwijzing van een subsidieaanvraag door de minister van Economische Zaken en Klimaat beoordeeld. De aanvraag betrof een subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 (TVL) voor de periode oktober tot en met december 2020. De minister had de aanvraag afgewezen op 18 februari 2021, omdat de onderneming niet voldeed aan de drempel van € 3.000,- voor de vaste lasten. Dit besluit werd door de minister gehandhaafd na een eerdere uitspraak van het College, waarin de minister was opgedragen om de aanvraag opnieuw te beoordelen.

De onderneming stelde dat de drempel van € 3.000,- onredelijk was en dat kleine ondernemingen met weinig omzet hierdoor niet in aanmerking konden komen voor de subsidie. De minister verdedigde zijn standpunt door te wijzen op het forfaitaire systeem dat is gekozen voor de TVL, waarbij de werkelijke vaste lasten niet in aanmerking worden genomen. Het College oordeelde dat de minister terecht geen rekening had gehouden met de werkelijke vaste lasten, aangezien de regeling is ontworpen om liquiditeitsproblemen te voorkomen bij ondernemingen met een aanmerkelijk omzetverlies.

Het College concludeerde dat de minister op juiste wijze de vaste lasten had bepaald en dat de onderneming niet voldeed aan de voorwaarden van de TVL. Het beroep van de onderneming werd ongegrond verklaard, en de minister hoefde geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor ondernemingen om te voldoen aan de gestelde voorwaarden om in aanmerking te komen voor subsidies, en bevestigt de keuze van de regelgever voor een forfaitair systeem in de uitvoering van de regeling.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/2334

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 mei 2024 in de zaak tussen

[naam] B.V., te [plaats] (de onderneming)

en

de minister van Economische Zaken en Klimaat

(gemachtigden: mr. M. Achalhi en W. Dam)

Procesverloop

Met het besluit van 18 februari 2021 (het afwijzingsbesluit) heeft de minister de aanvraag van de onderneming voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 (TVL) voor de periode oktober t/m december 2020 (Q4 2020) afgewezen.
Met het besluit van 8 juli 2021 heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
Het College heeft bij uitspraak van 26 april 2022, zaaknummer 21/911 (niet gepubliceerd), met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het besluit van 8 juli 2021 vernietigd en de minister opgedragen om met inachtneming van die uitspraak een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaarschrift.
Met het besluit van 26 september 2022 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de onderneming gegrond verklaard, maar het afwijzingsbesluit gehandhaafd.
De onderneming heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 12 februari 2024. Aan de zitting hebben de gemachtigden van de minister deelgenomen. De onderneming is niet verschenen.

Overwegingen

Inleiding
1. Naar aanleiding van de uitspraak van het College heeft de minister de aanvraag opnieuw beoordeeld en het afwijzingsbesluit gehandhaafd, omdat de onderneming niet voldoet aan het vereiste dat de vaste lasten ten minste € 3.000,- bedragen.
Wettelijk kader
2 Het toepasselijke wettelijke kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Standpunt van de onderneming
3 De onderneming voert aan dat de drempel van € 3.000,- buitengewoon onredelijk is. Een kleine onderneming met weinig omzet kan zo nooit voor TVL-subsidie in aanmerking komen. Het is volgens de onderneming ook niet realistisch om te rekenen met een percentage van 7% in vergelijking met de daadwerkelijke maandelijkse vaste lasten.
Standpunt van de minister
4 De minister stelt dat het niet gaat om de daadwerkelijke vaste lasten, maar om een forfaitaire berekening. De minister wijst daarbij op de uitspraak van het College van 18 april 2023, ECLI:NL:CBB:2023:196.
Beoordeling door het College
5.1
De minister heeft terecht geen rekening gehouden met de werkelijke vaste lasten van de onderneming (zie de onder 4 genoemde uitspraak van het College van 18 april 2023). Het College heeft al eerder vastgesteld (zie de uitspraak van 20 september 2022, ECLI:NL:CBB:2022:636) dat de regelgever heeft gekozen voor een forfaitair systeem. Voor dat systeem is gekozen om de TVL uitvoerbaar te houden. De keuze van de regelgever voor een forfaitair systeem brengt met zich dat de werkelijke vaste lasten in voorkomende gevallen niet overeenkomen met de forfaitaire lasten, maar hoger of lager kunnen zijn. De TVL biedt echter geen ruimte om de vaste lasten op een andere wijze te berekenen.
5.2
Uit de toelichting bij de TVL (Stcrt. 2020, 34295) volgt daarbij dat de achtergrond van de keuze van de regelgever voor een drempel voor vaste lasten vergelijkbaar is met die van de drempel voor omzetverlies. De subsidie heeft tot doel liquiditeitsproblemen te voorkomen bij ondernemingen die geconfronteerd worden met een aanmerkelijk omzetverlies. Deze liquiditeitsproblemen kunnen worden veroorzaakt doordat de vaste lasten van de onderneming gelijk blijven terwijl de omzet daalt. Voor ondernemingen die maar beperkt vaste lasten hebben, zullen in de regel ook minder snel liquiditeitsproblemen optreden, zo staat onder 3.3 in de toelichting. Dit komt het College niet onredelijk voor.
5.3
Het voorgaande betekent dat de minister op een juiste wijze de vaste lasten van de onderneming heeft bepaald. De uitkomst van de berekening is door de onderneming niet betwist. Naar het oordeel van het College heeft de minister dan ook terecht geconcludeerd dat de onderneming niet in aanmerking komt voor een subsidie. De enkele omstandigheid dat de onderneming niet voldoet aan de voorwaarden van de TVL, is onvoldoende om te concluderen dat sprake is van onevenredige gevolgen.
Slotsom
6
Het beroep is ongegrond.
7 De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. de Wildt, in aanwezigheid van mr. A. Verhoeven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2024.
w.g. J.H. de Wildt De griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen

Bijlage

Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 (TVL)
Artikel 2.1.1
1. De minister verstrekt op aanvraag eenmalig een subsidie aan een getroffen
MKB-onderneming om bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten in de
maanden oktober, november en december van 2020.
2. De subsidie wordt enkel verstrekt aan een MKB-onderneming:
a. waarvan het omzetverlies ten minste 30% bedraagt;
b. waarvan de uitkomst van de vermenigvuldiging van A en C ten minste € 3.000
bedraagt;
c. die op 15 maart 2020 in het handelsregister stond ingeschreven;
d. waarvan de hoofdactiviteit, waaronder de MKB-onderneming op 15 maart 2020
is ingeschreven in het handelsregister met de daarbij behorende code van de
Standaard Bedrijfsindeling in de bijlage is opgenomen of die op 15 maart 2020 is
ingeschreven in het handelsregister met een hoofdactiviteit onder de code 64.2,
64.30.3 of 70.10 van de Standaard Bedrijfsindeling en met een nevenactiviteit die
in de bijlage is opgenomen;
(…)
Artikel 2.1.2
1. Het omzetverlies wordt berekend door het verschil tussen de omzet in de
referentieperiode en de omzet in de subsidieperiode te bepalen en deze te delen
door de omzet in de referentieperiode. De uitkomst van deze berekening wordt
uitgedrukt in procenten.
2. De omzet in de referentieperiode is de omzet in het vierde kalenderkwartaal
van 2019.
(…)
Artikel 2.1.6, eerste lid, aanhef en onder a
De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels.