ECLI:NL:CBB:2023:196

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
18 april 2023
Publicatiedatum
14 april 2023
Zaaknummer
AWB 22/1178
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 18 april 2023, betreft het een beroep van een onderneming tegen de afwijzing van een subsidieaanvraag op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het vierde kwartaal van 2021. De minister van Economische Zaken en Klimaat had de aanvraag afgewezen omdat de onderneming niet voldeed aan de voorwaarde van ten minste € 1.500,- vaste lasten. De onderneming betoogde dat de minister ten onrechte een forfaitair systeem hanteerde voor de berekening van de vaste lasten, wat zou leiden tot een onterechte afwijzing van de aanvraag.

De minister had in zijn besluit van 10 februari 2022 vastgesteld dat de onderneming niet voldeed aan de subsidievoorwaarden, waaronder het vereiste omzetverlies van ten minste 30% en de vaste lasten van minimaal € 1.500,-. De onderneming, actief in de amusementssector, voerde aan dat haar werkelijke vaste lasten aanzienlijk hoger waren dan het forfaitaire bedrag. Echter, het College oordeelde dat de minister terecht geen rekening had gehouden met de werkelijke vaste lasten, aangezien de TVL een generieke maatregel is die geen ruimte biedt voor maatwerk. Het College bevestigde dat de keuze voor een forfaitair systeem is gemaakt om de uitvoerbaarheid van de regeling te waarborgen.

Uiteindelijk concludeerde het College dat de minister op juiste wijze had gehandeld door de aanvraag af te wijzen, omdat de onderneming niet voldeed aan de voorwaarden van de TVL. Het beroep werd ongegrond verklaard, en de minister hoefde geen proceskosten te vergoeden. Deze uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de subsidievoorwaarden en de beperkingen van de TVL-regeling.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/1178

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 april 2023 in de zaak tussen

[naam 1] , handelend onder de naam [naam 2] / [naam 3] ,te [woonplaats] (de onderneming),
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat (de minister),

(gemachtigden: mr. S.M. Piron en mr. E. Brouwers).

Procesverloop

Met het besluit van 10 februari 2022 (het subsidiebesluit) heeft de minister de aanvraag van de onderneming voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het vierde kwartaal (Q4) van 2021 afgewezen.
Met het besluit van 9 juni 2022 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
De onderneming heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 16 maart 2023. Namens de minister hebben S.M. Piron en E. Brouwers aan de zitting deelgenomen.

Overwegingen

1.1
Een subsidie wordt alleen verstrekt aan een MKB-onderneming waarvan het omzetverlies ten minste 30% bedraagt en waarvan de vaste lasten ten minste € 1.500,- bedragen. Het omzetverlies wordt berekend door het verschil tussen de omzet in de referentieperiode en de omzet in de subsidieperiode te bepalen. De hoogte van de vaste lasten wordt berekend door de omzet in de referentieperiode te vermenigvuldigen met de ratio tussen de vaste kosten en de omzet van een gemiddeld bedrijf. Die ratio is per sector bepaald en staat in de derde kolom van de tabel in de bijlage van de TVL.
1.2
Het precieze wettelijke kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Aanleiding van deze procedure
2. De onderneming is actief in de amusementssector. Voor de onderneming is de SBI-code 73.11 (Reclamebureaus) opgenomen in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Uit de bijlage bij de TVL volgt dat het percentage vaste lasten voor de SBI-codes beginnend met 73 is vastgesteld op 14%. In de referentieperiode Q4 2019 bedroeg de omzet van de onderneming € 6.786,-.
Besluiten van de minister
3. Met het subsidiebesluit heeft de minister de aanvraag voor een subsidie op grond van de TVL afgewezen, omdat de onderneming niet voldoet aan de voorwaarde dat haar vaste lasten ten minste € 1.500,- bedragen. Die voorwaarde volgt uit artikel 2.5.2, tweede lid, aanhef en onder b, van de TVL. In het bestreden besluit heeft de minister geconcludeerd dat de onderneming ook niet voldoet aan het vestigingsvereiste. In zijn verweerschrift heeft de minister vervolgens toegelicht dat aan de hand van de in beroep ingebrachte stukken, is gebleken dat de onderneming toch voldoet aan het vestigingsvereiste. De minister legt aan de afwijzing van de aanvraag daarom alleen nog ten grondslag dat de onderneming niet voldoet aan de voorwaarde dat zij ten minste € 1.500,- vaste lasten heeft.
Standpunt van de onderneming
4. De onderneming voert aan dat de minister de aanvraag ten onrechte heeft afgewezen. Bij de beoordeling van de aanvraag gaat de minister uit van een forfaitair percentage vaste lasten. Dit is niet juist en het leidt ertoe dat kleine ondernemingen niet ontvangen waar zij recht op hebben. Uit het jaarverslag van de onderneming, maar ook uit de aangifte omzetbelasting over het jaar 2020, volgt duidelijk dat de werkelijke vaste lasten aanzienlijk hoger zijn dan € 1.500,-.
Standpunt van de minister
5. De minister vindt dat hij de subsidieaanvraag terecht heeft afgewezen. De TVL is een generieke maatregel die het niet mogelijk maakt om volledig maatwerk te bieden. De vaste lasten van de onderneming worden daarom bij benadering bepaald. Dit wordt gedaan door de omzet in de referentieperiode te vermenigvuldigen met een gemiddelde verhouding tussen de vaste lasten en omzet, bepaald voor de sector waartoe de onderneming behoort. Het gevolg van de keuze voor deze berekeningssystematiek is dat geen rekening kan worden gehouden met de werkelijke vaste lasten. De minister vindt dit aanvaardbaar, omdat het belang van uitvoerbaarheid en het beperken van administratieve lasten zwaarder weegt. Door het College is in onder meer de uitspraak van 20 september 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:636) bevestigd dat de minister terecht geen rekening houdt met de werkelijke vaste lasten. Aan de hand van de omzetgegevens heeft de minister geconcludeerd dat niet is voldaan aan de voorwaarde dat de onderneming ten minste € 1.500,- vaste lasten heeft. De minister moet daarom op grond van artikel 2.5.5, eerste lid, aanhef en onder a, van de TVL de aanvraag afwijzen.
Beoordeling door het College
6. Het College is van oordeel dat de minister terecht geen rekening heeft gehouden met de werkelijke vaste lasten van de onderneming. Het College heeft al eerder vastgesteld (zie bijvoorbeeld de voormelde uitspraak van 20 september 2022) dat de regelgever heeft gekozen voor een forfaitair systeem. Voor een forfaitair systeem is gekozen om de TVL
uitvoerbaar te houden. De keuze van de regelgever voor een forfaitair systeem brengt met zich dat de werkelijke vaste lasten in voorkomende gevallen niet overeenkomen met de forfaitaire lasten, maar hoger of lager kunnen zijn. De TVL biedt echter geen ruimte om de vaste lasten op een andere wijze te berekenen. Dit betekent dat de minister op een juiste wijze de vaste lasten van de onderneming heeft bepaald. De uitkomst van de berekening is door de onderneming niet betwist. Naar het oordeel van het College heeft de minister dan ook terecht geconcludeerd dat de onderneming niet in aanmerking komt voor een subsidie. De enkele omstandigheid dat de onderneming niet voldoet aan de voorwaarden van de TVL, is onvoldoende om te concluderen dat sprake is van onevenredige gevolgen. Het betoog faalt.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Ludwig, in aanwezigheid van mr. L. van Loon, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 april 2023.
w.g. I.M. Ludwig w.g. L. van Loon
BIJLAGE
Regeling subsidie vaste lasten financiering vaste lasten COVID-19
Artikel 2.5.1 (begripsbepalingen) luidt, voor zover hier van belang:
“(…)
2. In de artikelen 2.5.2, tweede lid, onderdeel b, en 2.5.4, eerste, derde, vierde en vijfde lid, staat:
–A voor de omzet in de referentieperiode, uitgedrukt in Euro’s;
–B voor het omzetverlies, uitgedrukt in procenten;
–C voor de ratio tussen de vaste kosten en de omzet van een gemiddeld bedrijf, zoals per sector genoemd in de derde kolom van de tabel in de bijlage, uitgedrukt in procenten;
–D voor het subsidiepercentage, dat 100% bedraagt.”
Artikel 2.5.2 (verstrekking subsidie) luidt, voor zover hier van belang:
“1. De minister verstrekt op aanvraag eenmalig een subsidie aan een getroffen MKB-onderneming om bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten in de maanden oktober, november en december van 2021.
2. De subsidie wordt enkel verstrekt aan een MKB-onderneming:
(…)
b. waarvan de uitkomst van de vermenigvuldiging van A en C ten minste € 1.500 bedraagt;
(…)”
Artikel 2.5.5 (afwijzingsgronden) luidt, voor zover hier van belang:
“1. De minister beslist afwijzend op een aanvraag:
a. indien de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels;
(…)”