ECLI:NL:CBB:2024:308

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
30 april 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
23/1678
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag voor Pilots gezonde kalverketen door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 30 april 2024, betreft het een beroep van [naam 1] B.V. tegen de afwijzing van hun subsidieaanvraag door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De aanvraag was ingediend op basis van de Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies, specifiek voor het project 'Pilots gezonde kalverketen'. De minister had de aanvraag afgewezen omdat de beoordelingscommissie slechts 13,5 punten had toegekend, terwijl een minimum van 20 punten vereist is voor goedkeuring. De commissie oordeelde dat het project onvoldoende afweek van de huidige praktijk en niet voldoende bijdroeg aan de doelstellingen van de regeling, namelijk verbetering van dierenwelzijn en diergezondheid.

[naam 1] voerde aan dat hun project wel degelijk bijdroeg aan deze doelstellingen, onder andere door het gebruik van Angus genetica en het bieden van weidegang voor de kalveren. Ze stelden dat de beoordelingscommissie het projectplan niet goed had gelezen en dat er inconsistenties waren in de beoordeling van andere projecten. Het College oordeelde echter dat de minister de afwijzing terecht had gehandhaafd. De beoordeling door de commissie was zorgvuldig en de minister had geen reden om af te wijken van dit advies. Het College concludeerde dat er geen sprake was van een vergelijkbaar geval met andere projecten en dat de afwijzing van de subsidieaanvraag gerechtvaardigd was.

Het beroep van [naam 1] werd ongegrond verklaard, en de minister werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve beoordeling van subsidieaanvragen en de noodzaak voor projecten om daadwerkelijk innovatief te zijn ten opzichte van bestaande praktijken.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/1678

uitspraak van de meervoudige kamer van 30 april 2024 in de zaak tussen

[naam 1] B.V., te [plaats]

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

(gemachtigde: mr. E.S.M. Slot)

Procesverloop

Met het besluit van 2 februari 2023 (afwijzingsbesluit) heeft de minister de subsidieaanvraag van [naam 1] afgewezen.
Met het besluit van 28 juli 2023 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van [naam 1] ongegrond verklaard.
[naam 1] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 12 maart 2024. Aan de zitting hebben deelgenomen: [naam 2] namens [naam 1] en de gemachtigde van de minister.

Overwegingen

Aanleiding voor deze procedure
[naam 1] heeft op 26 juni 2022 een aanvraag ingediend voor een subsidie op grond van de Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies, titel 4.9 Pilots gezonde kalverketen. De Regeling heeft een subsidieplafond. De minister verdeelt de subsidie tot dit plafond volgens het tendersysteem, waarbij alle aanvragen voor een bepaalde datum moeten zijn ingediend waarna een rangschikking wordt bepaald. Die rangschikking vindt plaats aan de hand van de criteria die in artikel 4.9.9 van de Regeling staan. Op grond van artikel 4.9.8, aanhef en onder b, van de Regeling wordt een aanvraag afgewezen als er minder dan 20 punten zijn toegekend. Het toepasselijke wettelijke kader is preciezer opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
[naam 1] heeft subsidie aangevraagd voor haar project ‘ [project] ’. Uit het projectplan volgt dat het doel van het project is om een alternatieve kalverketen te ontwikkelen om kalveren op gezonde, duurzame en diervriendelijke wijze op te fokken tot volwassen slachtdieren. In Ierland wordt melkvee al jaren succesvol gekruist met Angus en dat heeft geleid tot een veel lager sterftecijfer onder kalveren. [naam 1] wil de Angus fokkerij in Nederland ontwikkelen, geïnspireerd op het model in Ierland. In het project zal het kalf na de geboorte, net als in de huidige situatie, snel bij de moeder worden weggehaald. Afhankelijk van de mogelijkheden en wensen van de melkveehouder, kan het kalf op de boerderij blijven of worden verkocht aan een jongvee opfokker. Vanaf een leeftijd van zes maanden kan het kalf worden ingezet voor beweiding. Minimale weidegang van zes maanden per jaar is verplicht in het project. De kalveren worden pas geslacht als ze ongeveer twee jaar oud zijn, waar het in de huidige keten gebruikelijk is om de kalveren na negen tot twaalf maanden al te slachten. Wanneer het dier slachtrijp is, wordt het door een veetransporteur opgehaald voor transport naar het slachthuis. Dit is vergelijkbaar met regulier vleesveetransport naar het slachthuis.
De beoordelingscommissie heeft 13,5 punten aan het project toegekend en de minister heeft de aanvraag daarom afgewezen. In artikel 4.9.2 van de Regeling staat dat subsidie kan worden verstrekt voor het gezamenlijk ontwikkelen, toetsen en demonstreren van nieuwe concepten in de kalverketen die moeten leiden tot een verbetering van het dierenwelzijn en de diergezondheid van kalveren. Volgens de beoordelingscommissie draagt het project van [naam 1] onvoldoende bij aan dit doel en de minister kan de commissie daarin volgen. Het projectplan wijkt onvoldoende af van de huidige praktijk, terwijl dat wel de insteek is van de Regeling.
Standpunten partijen
[naam 1] voert aan dat haar project wel degelijk bijdraagt aan het doel van de Regeling, namelijk de verbetering van dierenwelzijn en diergezondheid. Door het gebruik van Angus genetica zal de kalversterfte dalen. Daarnaast worden de kalveren in het project ten minste zes maanden per jaar geweid, waar ze in het huidige systeem negen maanden in een donkere stal op roosters staan. Volgens [naam 1] lijkt het erop dat de beoordelingscommissie haar projectplan niet goed gelezen heeft. Zij had op alle criteria een hogere score moeten krijgen. De minister gaat volledig voorbij aan de beoogde resultaten van het project, die bijdragen aan het doel van de Regeling. Verder merkt [naam 1] op dat er subsidie is verleend aan projecten waarin diergezondheid of dierenwelzijn niet als doel is gesteld. Specifiek verwijst zij naar het project ‘ [naam 3] ’, dat vrijwel identiek is aan het project van [naam 1] . De ‘meetbare resultaten’ van dat project zijn dat meer melkveehouders kiezen voor inseminatie met Black Angus sperma en dat meer chef-koks kiezen voor het kopen van regiorund. Deze resultaten hebben niets te maken met diergezondheid en dierenwelzijn, maar het project heeft op alle criteria significant hoger gescoord dan het project van [naam 1] . Ten slotte heeft [naam 1] notulen van de beoordelingscommissie overgelegd over een ander project. Hierin is te lezen dat de beoordelaars ronduit kritisch zijn en geen enkele meerwaarde of verbetering zien, maar toch is ook voor dit project subsidie verleend. Hieruit blijkt dat de beoordelingscommissie niet objectief is geweest in de beoordeling van de projectplannen.
De minister wijst erop dat het projectplan is beoordeeld door een commissie van diverse deskundigen. Het plan is goed gelezen en beoordeeld. [naam 1] heeft een innovatiesubsidie aangevraagd die bedoeld is om de huidige ketenwerking te doorbreken en door middel van nieuwe manieren van samenwerking te zorgen voor meer dierenwelzijn, kalvergezondheid en een beter verdienmodel. De commissie heeft geoordeeld dat het projectplan te veel lijkt op de huidige praktijk. Dat [naam 1] het niet eens is met deze beoordeling, betekent niet dat er iets mis is met het oordeel van de commissie. Ten slotte stelt de minister dat de twee projecten waar [naam 1] naar verwijst geen vergelijkbare gevallen zijn.
Beoordeling door het College
6.1
Het College is van oordeel dat de minister de subsidieaanvraag van [naam 1] terecht heeft afgewezen en zal hierna uitleggen waarom.
6.2
Op grond van artikel 4.9.8, aanhef en onder b, van de Regeling moet de minister een aanvraag afwijzen als het project wel bijdraagt aan de doelstelling van de Regeling (als bedoeld in artikel 4.9.2, tweede lid, van de Regeling), maar er minder dan 20 punten aan zijn toegekend. Zoals de minister tijdens de zitting ook heeft toegelicht, voldoet het plan van [naam 1] wel aan de doelstelling van de Regeling. Het plan draagt bij aan diergezondheid en dierenwelzijn en in het project wordt een tussenstation weggenomen. Volgens de beoordelingscommissie wijkt het plan echter te weinig af van de huidige praktijk en daarom zijn er slechts 13,5 punten toegekend. Het College kan de beoordeling en conclusie van de beoordelingscommissie volgen. [naam 1] heeft in beroep geen concrete punten en gegevens aangevoerd en aannemelijk gemaakt waaruit volgt dat de inhoud van het rapport van de commissie onjuist is. Dit betekent dat de minister zich terecht op dit rapport heeft gebaseerd en de aanvraag moest afwijzen.
6.3
[naam 1] heeft ook een beroep op het gelijkheidsbeginsel gedaan, onder verwijzing naar het project ‘ [naam 3] ’. Tijdens de zitting is namens [naam 1] toegelicht dat het projectplan van [naam 3] er wellicht beter uitziet, maar dat het in de praktijk echt hetzelfde project is. Dit beroep slaagt niet. Het College is het met de minister eens dat er geen sprake is van een vergelijkbaar geval. Uit het projectplan van [naam 3] blijkt niet dat dit project vrijwel identiek is aan dat van [naam 1] . Zoals de minister in het verweerschrift uiteen heeft gezet, zijn er verschillen te benoemen in het transport, de wijze van rapporteren over voer, voedingsschema’s, gezondheid en dierenwelzijn en in de meetbaarheid van de resultaten. Daarbij heeft de minister - gelet op het tendersysteem - terecht alleen gekeken naar de projectplannen van [naam 1] en [naam 3] . Met de nadere uitleg over het eigen project die [naam 1] in dit verband in beroep heeft gedaan mocht de minister geen rekening houden.
6.4
Ten slotte heeft [naam 1] verwezen naar notulen van de beoordelingscommissie over een ander project. Het College is het met [naam 1] eens dat het opvallend is dat de beoordelingscommissie bij dit project vergelijkbare kanttekeningen heeft geplaatst als bij het project van [naam 1] . Ook bij dit project vroeg de commissie zich af of het wel voldoende afwijkt van de huidige praktijk. Het enkele feit dat er voor dit project wel subsidie is verleend, is echter onvoldoende om te concluderen dat de beoordelingscommissie niet objectief is geweest. Uit het overgelegde subsidiebesluit leidt het College af, en de minister heeft dit op zitting ook bevestigd, dat dit een heel ander project is dan dat van [naam 1] en dat het plan kennelijk toch voldoende vernieuwende elementen bevatte om in aanmerking te komen voor subsidie.
7 Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.W.L. Koopmans, mr. B. Bastein en mr. D. Brugman, in aanwezigheid van mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
30 april 2024.
w.g. R.W.L. Koopmans w.g. A.A. Dijk

Bijlage

Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies, Titel 4.9 Pilots gezonde kalverketen
Artikel 4.9.2.
1. De Minister verstrekt op aanvraag subsidie voor het uitvoeren van een project dat bestaat uit:
a) Het gezamenlijk ontwikkelen, toetsen en demonstreren van nieuwe concepten in de kalverketen die moeten leiden tot een verbetering van het dierenwelzijn en de diergezondheid van kalveren;
b) het formuleren van een projectplan voor het bereiken van toekomstbestendige landbouw in de kalverketen overeenkomstig de in artikel 4.9.10, eerste lid, gestelde voorschriften;
c) de uitvoering van een proefproject ter uitvoering van een projectplan;
d) monitoring van en gegevensverzameling over de uitvoering en resultaten van een proefproject;
e) kennisverspreiding van de verworven kennis van de resultaten van een proefproject.
2 Het proefproject moet bijdragen aan één van de vier volgende thema’s:
a) thema ‘loyaal aan lokaal’ waarbij de melkveehouder zijn kalveren rechtstreeks, zonder tussenkomst van een verzamelcentrum, aan een kalverhouder levert en de kalveren worden gehouden volgens een gezamenlijk gezondheidsplan van de melkvee- en kalverhouder;
b) thema ‘maximaal integraal’ waarbij kalveren tot de leeftijd van 3 maanden oud bij de melkveehouder blijven;
c) thema ‘thuis en tevreden’ waarbij de kalveren bij de melkveehouder blijven tot ze geslacht worden of;
d) thema ‘ gezonde kalverketen overig’ waarbij de aanvrager onderbouwt welke verandering in de keten op welke wijze zal leiden tot een verbetering van de gezondheid en het welzijn van kalveren.
Artikel 4.9.8.
Onverminderd artikel 2.11 beslist de Minister afwijzend op een aanvraag voor subsidieverlening indien:
a. een activiteit onder een van de thema’s als bedoeld in artikel 4.9.2, tweede lid, niet nieuw is voor het samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 4.9.3, eerste lid;
b. aan een aanvraag met het project dat bijdraagt aan de doelstelling, bedoeld in 4.9.2, tweede lid, minder dan 20 punten zijn toegekend op grond van artikel 4.9.9, derde lid.
Artikel 4.9.9., eerste tot en met derde lid
1. De Minister kent aan een aanvraag, op basis van het bijbehorende projectplan, een hoger aantal punten toe naarmate naar verwachting:
a. de mate van effectiviteit hoger is;
b. de haalbaarheid hoger is;
c. de mate van efficiëntie van uitvoering hoger is; en
d. de mate van innovativiteit hoger is.
2 Het aantal punten bedraagt per onderdeel van het eerste lid ten hoogste 4.
3 Voor de rangschikking van een aanvraag wordt het aantal punten gegeven voor het eerste lid, onderdelen a, b, c en d, vermenigvuldigd met onderscheidenlijk 3, 2, 2 en 2.