ECLI:NL:CBB:2024:30

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
23 januari 2024
Publicatiedatum
17 januari 2024
Zaaknummer
22/2002
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen bestreden besluit inzake subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 23 januari 2024 uitspraak gedaan in een beroep van een ondernemer tegen een besluit van de minister van Economische Zaken en Klimaat. De ondernemer had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van de subsidie voor de periode juni tot en met september 2020 op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 (TVL). De minister had de subsidie vastgesteld op € 16.187,29, maar het bezwaar van de ondernemer werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 19 augustus 2022.

De ondernemer stelde dat de minister bij de vaststelling van de subsidie was uitgegaan van een onjuiste SBI-code en dat er ten onrechte vooruit gefactureerde omzet was meegerekend, afkomstig van een evenement dat door coronamaatregelen was geannuleerd. De minister erkende een kennelijke verschrijving in het bestreden besluit, maar stelde dat de omzetcijfers zoals bekend bij de Belastingdienst niet konden worden afgeweken. Tijdens de zitting op 26 oktober 2023 werd duidelijk dat de minister rekening had gehouden met de juiste SBI-code, maar het bestreden besluit was niet voldoende gemotiveerd met betrekking tot de bezwaargrond van de ondernemer over de gebruikte omzetcijfers.

Het College oordeelde dat het bestreden besluit in strijd was met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat het niet inging op de bezwaargrond van de ondernemer. Desondanks besloot het College de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten, omdat de minister tijdens de zitting alsnog een juiste motivering had gegeven. Het beroep van de ondernemer werd gegrond verklaard, het bestreden besluit werd vernietigd, maar de minister werd opgedragen het betaalde griffierecht van € 184,- aan de ondernemer te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/2002

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 januari 2024 in de zaak tussen

[naam 1] h.o.d.n. [naam 2] , te [woonplaats] , (de ondernemer),

en

de minister van Economische Zaken en Klimaat,(gemachtigden: mr. S.F. Hu en mr. M.P. Beudeker)

Procesverloop

Met het besluit van 15 april 2021 (het vaststellingsbesluit) heeft de minister de subsidie voor de periode juni tot en met september 2020 op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 (TVL) vastgesteld op € 16.187,29.
Met het besluit van 19 augustus 2022 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de ondernemer ongegrond verklaard.
De ondernemer heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 26 oktober 2023. Aan de zitting hebben deelgenomen [naam 1] en de gemachtigden van de minister.

Overwegingen

Wettelijk kader
1. Het toepasselijke wettelijke kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Standpunt van de ondernemer
2 De ondernemer voert aan dat de minister in het bestreden besluit van een onjuiste SBI-code is uitgegaan. De ondernemer voert verder aan, evenals in bezwaar, dat in de subsidieperiode sprake is van ten onrechte vooruit gefactureerde omzet. Die omzet is afkomstig van een evenement dat de ondernemer door de coronamaatregelen noodgedwongen heeft moeten annuleren. Die omzet moet daarom bij de berekening van het omzetverlies niet worden meegerekend. Dit betekent dat hij recht heeft op meer subsidie.
Standpunt van de minister
3 De minister stelt dat sprake is van een kennelijke verschrijving in het bestreden besluit wat betreft de SBI-code. Uit bijlage 3 van het bestreden besluit blijkt dat rekening is gehouden met de juiste SBI-code en het daar bijbehorende percentage. De minister is verder bij de berekening van het omzetverlies uitgegaan van de omzetgegevens zoals bekend bij de Belastingdienst en stelt hiervan niet te kunnen afwijken.
Beoordeling door het College
4.1
Ter zitting is komen vast te staan dat de minister rekening heeft gehouden met de juiste SBI-code. Dit punt is daarom niet meer in geschil tussen partijen.
4.2
Het College stelt vast dat, zoals de minister ter zitting ook heeft erkend, het bestreden besluit niet ingaat op de bezwaargrond van de ondernemer over de door de minister gebruikte omzetcijfers. Daarmee is het bestreden besluit niet voorzien van een deugdelijke motivering en dus in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht genomen.
4.3
In het verweerschrift en ter zitting heeft de minister alsnog gereageerd op deze bezwaargrond. Daarin neemt de minister naar het oordeel van het College terecht het standpunt in dat hij moet uitgaan van de omzetcijfers, zoals die volgen uit de door de ondernemer gedane aangifte omzetbelasting en dat hiervan niet kan worden afgeweken.
4.4
Niet in geschil is dat de ondernemer over zijn gehele omzet omzetbelasting betaalt. De regelgever heeft er, in verband met de uitvoerbaarheid en de beperking van de administratieve lasten, voor gekozen de aangifte omzetbelasting te gebruiken voor het bepalen van de omzet. Het College heeft in de uitspraak van 11 januari 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:5) al geoordeeld dat dit geen onredelijk uitgangspunt is. De TVL biedt geen grondslag om af te wijken van deze berekeningswijze. Dit betekent dat de minister terecht is uitgegaan van de gegevens van de Belastingdienst. Er bestond geen aanleiding om de betalingen die de ondernemer heeft vooruit gefactureerd in de subsidieperiode en in een volgend kwartaal heeft teruggeboekt, niet als omzet over die periode te beschouwen. De ondernemer had in dat geval een suppletie op kwartaalniveau moeten indienen om dit te corrigeren in de aangifte omzetbelasting, maar hij heeft dit niet gedaan.
4.5
Dat deze wijze van berekening van het omzetverlies in het geval van de ondernemer tot gevolg heeft dat hij niet in aanmerking komt voor een hogere subsidie, maakt niet dat sprake is van strijd met het evenredigheidsbeginsel. De minister heeft zich naar het oordeel van het College terecht op het standpunt gesteld dat hier geen sprake is van een zeer uitzonderlijk geval waarin het besluit onevenredig nadelig uitpakt.
Slotsom
5
Het beroep is gelet op hetgeen is overwogen in 4.2 gegrond en het College vernietigt daarom het bestreden besluit. Het College ziet echter aanleiding de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand te laten, omdat de minister in het verweerschrift en ter zitting alsnog een juiste motivering heeft gegeven ten aanzien van de bezwaargrond van de ondernemer over de gebruikte omzetcijfers. Daarmee is het gebrek in het bestreden besluit hersteld.
6 Er zijn geen proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

Het College:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 184,- aan de ondernemer te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Glerum, in aanwezigheid van mr. A. Verhoeven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2024.
w.g. M.P. Glerum w.g. A. Verhoeven

Bijlage

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 7:12, eerste lid
1. De beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld.
Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 (TVL)
Artikel 3, eerste, tweede, vierde en achtste lid
1. Het omzetverlies wordt berekend door het verschil tussen de omzet in de referentieperiode en de omzet in de subsidieperiode te bepalen en deze te delen door de omzet in de referentieperiode. De uitkomst van deze berekening wordt uitgedrukt in hele procenten.
2. De omzet in de referentieperiode is de som van de omzet in het tweede kalenderkwartaal van 2019, gedeeld door drie, vermeerderd met de omzet in het derde kalenderkwartaal van 2019.
4. De omzet in de subsidieperiode is de som van de omzet in het tweede kalenderkwartaal van 2020, gedeeld door drie, vermeerderd met de omzet in het derde kalenderkwartaal van 2020.
8. Indien de getroffen MKB-onderneming omzetbelasting betaalt over het geheel van de bedragen op basis waarvan haar omzetverlies wordt berekend, wordt als de omzet van de onderneming beschouwd het bedrag ten aanzien waarvan zij aangifte doet voor de omzetbelasting, overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968.