ECLI:NL:CBB:2024:3

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
9 januari 2024
Publicatiedatum
28 december 2023
Zaaknummer
22/1435 en 22/1436
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 9 januari 2024, zijn de zaken 22/1435 en 22/1436 behandeld, waarbij de varkenshouderij in beroep ging tegen de afwijzing van hun subsidieaanvraag op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL). De minister van Economische Zaken en Klimaat had op 22 november 2021 de aanvraag voor het derde kwartaal van 2021 afgewezen, en op 24 november 2021 de subsidie voor het vierde kwartaal van 2020 vastgesteld op nihil, met terugvordering van een eerder betaald voorschot. De varkenshouderij stelde dat de afwijzing en de nihilstelling onevenredig waren, omdat de minister geen rekening had gehouden met de uitbreiding van hun bedrijf en de gevolgen daarvan voor de omzet. Tijdens de zitting op 12 oktober 2023 werd deze kwestie uitvoerig besproken, waarbij de varkenshouderij werd bijgestaan door hun gemachtigde, mr. ing. A.N.M. van Bavel, en de minister werd vertegenwoordigd door mr. M. van den Brink en B. Moes. Het College oordeelde dat de minister terecht had geconcludeerd dat er niet voldaan was aan het vereiste van ten minste 30% omzetverlies, en dat de afwijzing van de aanvraag en de nihilstelling van de subsidie daarom gerechtvaardigd waren. De varkenshouderij had wel recht op een schadevergoeding van € 1.000,- wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, en de minister werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten van € 437,50. De uitspraak benadrukt dat de TVL-regeling geen ruimte biedt om omzet van een nieuwe locatie buiten beschouwing te laten bij de berekening van het omzetverlies.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/1435 en 22/1436

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 januari 2024 in de zaken tussen

Maatschap [naam 1] , te [plaats] (de varkenshouderij)

(gemachtigde: mr. ing. A.N.M. van Bavel)
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat

(gemachtigden: mr. M. van den Brink en B. Moes)
en

de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid)

Procesverloop

Zaak 22/1435: Met het besluit van 22 november 2021 heeft de minister de aanvraag van de onderneming voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het derde kwartaal van 2021 afgewezen. Met de beslissing op bezwaar van 1 juni 2022 heeft de minister het bezwaar van de varkenshouderij ongegrond verklaard.
Zaak 22/1436: Met het besluit van 24 november 2021 heeft de minister de subsidie van de varkenshouderij voor het vierde kwartaal van 2020 op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID19 (TVL) vastgesteld op € 0,- en het betaalde voorschot van € 38.188,70 teruggevorderd.
De varkenshouderij heeft beroep ingesteld tegen beide beslissingen op bezwaar.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 12 oktober 2023. Aan de zitting hebben deelgenomen namens de varkenshouderij [naam 2] , bijgestaan door gemachtigde mr. ing. A.N.M. van Bavel, en namens de minister mr. M. van den Brink en B. Moes.

Overwegingen

De varkenshouderij had één locatie, maar heeft in februari 2017 een nieuwe locatie aangekocht. De bestaande gebouwen zijn daar gesloopt en er is een nieuwe stal gebouwd. Die stal is op 2 december 2019 in gebruik genomen.
De minister heeft voor het berekenen van het omzetverlies van de varkenshouderij de omzet in het derde kwartaal van 2021 vergeleken met het derde kwartaal van 2019 [1] en de omzet in het vierde kwartaal van 2020 met het vierde kwartaal van 2020. [2] Hij heeft geconcludeerd dat het omzetverlies minder dan 30% was en heeft de aanvraag voor het derde kwartaal van 2021 afwezen [3] en de TVL-subsidie voor het vierde kwartaal van 2020 op nihil vastgesteld. [4]
3 De varkenshouderij voert aan dat de afwijzing en de nihilstelling onevenredig zijn. Bij de bepaling van het omzetverlies heeft de minister geen rekening gehouden met de uitbreiding van het bedrijf. De varkenshouderij wijst erop dat in de regeling voor sierteelt wel rekening wordt gehouden met de uitbreiding van bedrijven. De varkenshouderij vindt dat de minister de omzet van de extra locatie buiten beschouwing moet laten. Door de afwijzing en de nihilstelling heeft de varkenshouderij financiële schade geleden.
4 Dezelfde beroepsgronden zijn door een andere varkenshouderij aangevoerd in de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van 7 maart 2023. [5] In die uitspraak is geoordeeld dat de minister geen uitzondering hoefde te maken op de TVL door een nieuwe locatie buiten beschouwing te laten bij de berekening van het omzetverlies. Het College verwijst naar de motivering van die uitspraak.
5 Op de zitting is besproken in hoeverre deze zaken afwijken van de zaak van 7 maart 2023. De varkenshouderij heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een andere situatie. Bij de zaak van 7 maart 2023 was de nieuwe locatie aangekocht tijdens de coronapandemie. Die ondernemer heeft daarmee een risico genomen, terwijl de varkenshouderij de nieuwe locatie in 2017, ruim voor de coronapandemie, heeft aangekocht en nog geen rekening kon houden met de eventuele consequenties van de uitbreiding in het kader van de coronamaatregelen.
6 Het College ziet geen aanleiding om in deze zaak anders te oordelen dan in de zaak van 7 maart 2023. Allereerst blijkt uit die uitspraak dat het daar ging om een aankoop in januari 2020, dus nog voor de eerste coronamaatregelen in Nederland. Het argument dat die ondernemer, in tegenstelling tot de varkenshouderij, bewust een risico heeft genomen gaat daarmee niet op. Bovendien speelt het al dan niet aanvaarden van een risico geen rol bij de beoordeling. Waar het om draait is dat de uitbreiding onderdeel is geworden van de varkenshouderij en dat de omzet ervan is opgenomen in de aangifte omzetbelasting van de varkenshouderij. De TVL biedt geen mogelijkheid om die omzet dan buiten beschouwing te laten. Het College begrijpt dat de varkenshouderij bij de aankoop in 2017 en de ingebruikname in 2019 niet kon voorzien wat de gevolgen van de uitbreiding zouden zijn voor de TVL-subsidie, maar dat maakt de afwijzing en de nihilstelling nog niet onevenredig. [6] Dat de afwijzing en de nihilstelling financiële gevolgen hebben voor de varkenshouderij maakt het besluit ook niet onevenredig.
7 De minister heeft gelet op het voorgaande terecht geconcludeerd dat niet is voldaan aan het vereiste dat sprake moet zijn van ten minste 30% omzetverlies. De minister mocht de aanvraag voor het derde kwartaal van 2021 daarom afwijzen. Uit artikel 2.1.12, vierde lid, van de TVL volgt dat de subsidie voor het vierde kwartaal van 2020 in ieder geval op nihil wordt vastgesteld, als het omzetverlies minder dan 30% bedraagt. De minister mocht daarom gebruikmaken van zijn bevoegdheid om op grond van artikel 4:46, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb de subsidie te verlagen. Het College ziet in wat de onderneming heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de minister daarvan in dit geval had moeten afzien. De beroepen zijn ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
8 Op de zitting heeft de gemachtigde verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Uitgangspunt is dat de bezwaar- en beroepsfase samen niet langer mogen duren dan twee jaar, waarvan een half jaar voor bezwaar en anderhalf jaar voor beroep. Uitgangspunt voor vergoeding van immateriële schade is een tarief van € 500,- per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond.
9 De minister heeft de bezwaarschriften op 30 en 31 december 2021 ontvangen. Vanaf dat moment zijn twee jaar en ongeveer anderhalve week verstreken. De termijn is dus met ongeveer anderhalve week overschreden. De varkenshouderij heeft daarom in beide zaken recht op een schadevergoeding van € 500,-, in totaal dus € 1.000,-. De overschrijding van de redelijke termijn is veroorzaakt doordat de beroepsprocedure te lang heeft geduurd en wordt dus geheel aan de Staat der Nederlanden toegerekend. De Staat der Nederlanden moet de vergoeding daarom betalen.
10 Het College kent aan de varkenshouderij een vergoeding toe voor gemaakte kosten voor het indienen van het verzoek tot schadevergoeding. Deze vergoeding zal moeten plaatsvinden door de Staat der Nederlanden. Het verzoek is op de zitting voor beide zaken gezamenlijk gedaan. Gelet op het voorgaande zal het College de Staat der Nederlanden veroordelen in de proceskosten voor het indienen van het verzoek tot een bedrag van € 437,50. Daarbij is uitgegaan van 1 punt tegen een waarde van € 875,- per punt en wegingsfactor 0,5.

Beslissing

Het College:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot betaling aan de varkenshouderij van een schadevergoeding van € 1.000,-;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden in de door de varkenshouderij gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van der Knijff, in aanwezigheid van I.E. van de Geest, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 januari 2024.
w.g. M. van der Knijff De griffier is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Artikel 2.4.3, tweede lid, van de TVL.
2.Artikel 2.1.2, tweede lid, van de TVL.
3.Artikel 2.4.6, eerste lid, in combinatie met artikel 2.4.2, tweede lid, aanhef en onder a, van de TVL.
4.Artikel 2.1.12, vierde lid, van de TVL.
6.Zie ook de uitspraak van het College van 21 november 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:649).