ECLI:NL:CBB:2024:298

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
23 april 2024
Publicatiedatum
19 april 2024
Zaaknummer
21/416
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedure

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven wordt het verzoek van de maatschap om een immateriële schadevergoeding afgewezen. De maatschap had verzocht om schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaar- en beroepsprocedure. Het College heeft vastgesteld dat partijen geen zitting nodig achtten, waardoor het onderzoek is gesloten zonder behandeling op een zitting. De maatschap had het beroep op 9 januari 2024 ingetrokken, maar handhaafde wel het verzoek om schadevergoeding. De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit wees het verzoek af, stellende dat de lange duur van de procedure voornamelijk te wijten was aan verzoeken van de maatschap zelf en dat er al eerder schadevergoeding was toegekend in een samenhangende procedure. Het College concludeert dat de lange duur van de procedure niet aan de minister of het College kan worden toegerekend, en dat de frustratie van de maatschap voortkwam uit onzekerheid over andere procedures. Daarom wordt het verzoek tot schadevergoeding afgewezen, evenals het verzoek om proceskostenvergoeding. De uitspraak is gedaan door mr. D. Brugman, met E.A. van der Meel als griffier, en is openbaar uitgesproken op 23 april 2024.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/416
uitspraak zonder zitting van de enkelvoudige kamer van 23 april 2024 in de zaak tussen

Maatschap [naam] , te [plaats] (de maatschap),

gemachtigde: mr. N.E. Koelemaij,
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

Samenvatting

In deze uitspraak wijst het College het verzoek van de maatschap om een immateriële schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn en vergoeding van daarmee verband houdende kosten af.

Beoordeling

1. Partijen hebben laten weten dat zij een zitting niet nodig vinden. Daarom heeft het College het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.
2 Indien het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak in de kosten worden veroordeeld, zo bepaalt artikel 8:75a van de Awb. Tevens kan bij intrekking van het beroep worden verzocht om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
3 In dit geval heeft de maatschap het beroep met de brief van 9 januari 2024 ingetrokken. Wel is daarbij het al in het beroepschrift gedane en toegelichte verzoek gehandhaafd om:
i. i) de minister en/of de Staat der Nederlanden te veroordelen tot voldoening van een immateriële schadevergoeding vanwege de onredelijk lange duur van de bezwaarprocedure en/of beroepsprocedure dan wel deze beide procedures tezamen, te vermeerderen met de wettelijke rente en;
ii) de minister en/of de Staat der Nederlanden te veroordelen tot vergoeding van de kosten ziende op het verzoek om immateriële schadevergoeding als voormeld.
4 Volgens de minister bestaat geen aanleiding om de verzoeken van de maatschap toe te wijzen. Daartoe wijst de minister erop dat de behandeling van de zaken gedurende een lange periode op verzoek van de maatschap is aangehouden. Verder is het beroep vervolgens ingetrokken na de uitspraak van het College van 12 september 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:496). Dat duidt er volgens de minister op dat de spanning en frustratie uitsluitend is veroorzaakt door die procedure. Daarvoor is in die procedure ook al een schadevergoeding toegekend.
5.1
In dit geval is de redelijke termijn aangevangen met de indiening van het bezwaarschrift op 30 juli 2015 en geëindigd (in ieder geval) op 9 januari 2024 met de intrekking van het beroep. Het College is van oordeel dat de zeer lange duur van de procedure, van de bezwaar- en beroepsfase tezamen, in dit geval niet aan de minister en/of het College (de Staat der Nederlanden) valt tegen te werpen. Daartoe acht het College in de eerste plaats van belang dat deze procedure samenhangt met een aantal andere zaken die bij het College in behandeling zijn geweest. In die zaken heeft het College inmiddels uitspraak gedaan op 12 september 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:496). Na deze uitspraak heeft de maatschap het beroep in deze zaak ingetrokken.
5.2
Gelet op de inhoudelijke samenhang met die procedure en de omstandigheid dat dit beroep na die uitspraak is ingetrokken, heeft de minister naar het oordeel van het College terecht geconcludeerd dat de spanning en frustratie waarvoor thans schadevergoeding wordt gevraagd, uitsluitend is veroorzaakt door onzekerheid over de uitkomst van die andere beroepszaken, waarvoor het College in zijn uitspraak van 12 september 2023 al een schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn heeft toegekend. Met de uitspraak in die procedure moet de spanning en frustratie waarvoor schadevergoeding wordt gevraagd geacht te zijn geëindigd. Voor het (ook) toekennen van het verzoek tot vergoeding van immateriële schade in deze zaak bestaat naar oordeel van het College dan ook geen aanleiding en daarmee ook niet voor een kostenvergoeding ziende op het verzoek om toekenning van immateriële schadevergoeding. Het College zal daarom de onder 3 i) en ii) geformuleerde verzoeken afwijzen.
6 Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Conclusie en proceskosten

7 Het College wijst het verzoek af.
8 De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College wijst af het verzoek tot toekenning van een immateriële schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn en vergoeding van daarmee verband houdende kosten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Brugman, in aanwezigheid van E.A. van der Meel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 april 2024.
w.g. D. Brugman w.g. E.A. van der Meel
Afschrift verzonden aan partijen op: