ECLI:NL:CBB:2024:281
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de subsidieaanvraag op basis van omzetverlies door COVID-19
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 25 maart 2024 uitspraak gedaan over de beroepen van een onderneming tegen de beslissing van de minister van Economische Zaken en Klimaat met betrekking tot de subsidie voor vaste lasten in het kader van de COVID-19-regeling. De onderneming stelde dat de minister ten onrechte bij de berekening van het omzetverlies was uitgegaan van de aangiften omzetbelasting, omdat deze geen juist beeld zouden geven van de werkelijke omzet. De minister had de subsidie voor het vierde kwartaal van 2020 vastgesteld op nihil en voor het eerste kwartaal van 2021 lager vastgesteld, omdat de onderneming niet voldeed aan het vereiste van minimaal 30% omzetverlies.
Het College heeft de argumenten van de onderneming niet gevolgd. Het heeft geoordeeld dat de minister terecht de gegevens van de Belastingdienst heeft gebruikt voor de berekening van het omzetverlies. Het College heeft eerder in vergelijkbare zaken geoordeeld dat alleen in specifieke gevallen, waarin een onderneming niet over haar gehele omzet omzetbelasting betaalt, kan worden gekeken naar de financiële administratie. Deze uitzondering was in dit geval niet van toepassing. De onderneming voldeed niet aan de voorwaarden voor de subsidie, aangezien de omzetgegevens uit de aangiften omzetbelasting aantoonden dat er geen sprake was van het vereiste omzetverlies.
De uitspraak van het College bevestigt de beslissing van de minister en verklaart de beroepen van de onderneming ongegrond. Dit benadrukt het belang van de juiste toepassing van de regelgeving rondom de COVID-19-subsidies en de rol van de Belastingdienst in de beoordeling van omzetverlies.