ECLI:NL:CBB:2024:271

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
16 april 2024
Publicatiedatum
11 april 2024
Zaaknummer
21/1232
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom opgelegd aan onderneming wegens onterecht gebruik van de term 'accountantskantoor'

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 16 april 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een onderneming en de minister van Financiën. De zaak betreft een last onder dwangsom die aan de onderneming is opgelegd vanwege het gebruik van de term 'accountantskantoor' in de statutaire naam en handelsnaam, terwijl er geen accountant werkzaam is binnen de onderneming. De minister had eerder een last onder dwangsom opgelegd op 10 mei 2021, omdat de onderneming in strijd handelde met artikel 41, tweede lid van de Wet op het accountantsberoep (Wab). De minister verklaarde het bezwaar van de onderneming tegen deze last ongegrond en heeft een verbeurde dwangsom van € 5.000,- ingevorderd.

De onderneming heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de minister, maar het College oordeelt dat het beroep ongegrond is. Het College stelt vast dat de onderneming in strijd met de wet handelt door de term 'accountantskantoor' te gebruiken, aangezien er geen geregistreerde accountant werkzaam is. De minister was bevoegd om de last onder dwangsom op te leggen en het College ziet geen reden om van handhavend optreden af te zien, ondanks het geschil tussen de onderneming en de NBA over inschrijving in het accountantsregister. De hoogte van de dwangsom wordt als redelijk beoordeeld in verhouding tot de overtreding.

De uitspraak benadrukt het belang van handhaving van de wetgeving rondom het accountantsberoep en de bescherming van de titel 'accountant'. Het College verklaart zowel het beroep tegen de last onder dwangsom als het beroep tegen het invorderingsbesluit ongegrond.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/1232

uitspraak van de meervoudige kamer van 16 april 2024 in de zaak tussen

[naam] , te [woonplaats]

en

de minister van Financiën

(gemachtigde: mr. J. van der Wielen)

Procesverloop

Met het besluit van 10 mei 2021 (last onder dwangsom) heeft de minister aan [naam] een last onder dwangsom opgelegd vanwege overtreding van artikel 41, tweede lid van de Wet op het accountantsberoep (Wab).
Met het besluit van 5 oktober 2021 (beslissing op bezwaar) heeft de minister het bezwaar tegen de last onder dwangsom ongegrond verklaard.
[naam] heeft beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar.
Met het besluit van 20 december 2021 heeft de minister een door [naam] verbeurde dwangsom van € 5.000,- ingevorderd (invorderingsbesluit).
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het College heeft schriftelijk vragen gesteld.
De minister heeft een reactie gegeven op de vragen van het College.
[naam] heeft nadere stukken ingediend.
De zitting was op 27 februari 2024. Aan de zitting hebben deelgenomen: [naam] en mr. J. van der Wielen.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1 Deze zaak gaat over een last onder dwangsom die is opgelegd aan [naam] vanwege het voeren van de term ‘accountantskantoor’ in de statutaire naam en de handelsnaam van zijn onderneming, en vanwege het voeren van die term op de website van zijn onderneming en in overige uitingen en activiteiten van de onderneming, terwijl bij de onderneming geen accountant werkzaam is. Het College oordeelt in deze uitspraak dat het beroep tegen de last onder dwangsom en het invorderingsbesluit ongegrond is.
Feiten
2.1
Met de uitspraak van 26 maart 2010 (ECLI:NL:TACAKN:2010:YH0057) heeft de
accountantskamer aan [naam] de maatregel opgelegd van doorhaling van de inschrijving in het register als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Wet op de Accountants-Administratie-consulenten (Wet AA). Verder is bepaald dat [naam] zich niet binnen een periode van zes maanden na de datum van ingang van de doorhaling opnieuw in het register kan doen inschrijven.
2.2
Met de uitspraak van 27 maart 2012 (ECLI:NL:CBB:2012:BW0826) heeft het College
het hoger beroep van [naam] tegen de uitspraak van de accountantskamer ongegrond verklaard.
2.3
Bij brief van 6 juli 2012 heeft het bestuur van de Nederlandse Orde van Accountants-Administratieconsulenten (NOvAA; thans Nederlandse Beroepsorganisatie van
Accountants, NBA), aan [naam] bericht dat de maatregel van doorhaling van zijn inschrijving in het accountantsregister voor de duur van tien jaar is opgenomen in het accountantsregister. Verder is in deze brief bericht: “De doorhaling gaat krachtens de last van de voorzitter van de accountantskamer in op 6 april 2012 en eindigt op 6 oktober 2012”.
2.4
Bij brief van 12 januari 2015 heeft [naam] de NBA verzocht hem opnieuw in het accountantsregister op te nemen.
2.5
Bij brief van 28 januari 2015 heeft de NBA [naam] verzocht het meegestuurde formulier bestemd voor het indienen van een aanvraag om inschrijving als accountant met de beroepstitel Accountant-Administratieconsulent (AA) in te vullen en te retourneren. De NBA heeft daarbij opgemerkt dat [naam] pas gerechtigd is de titel van AA te voeren, nadat hij het bewijs van inschrijving heeft ontvangen.
2.6
Met een e-mailbericht van 30 januari 2015 heeft [naam] de NBA bericht dat uit de brief van de NBA van 6 juli 2012 kan worden afgeleid dat zijn doorhaling van toepassing was in de periode van 6 april 2012 tot en met 5 of 6 oktober 2012 en dat hij na die periode gerechtigd is de titel van AA te voeren.
2.7
Bij brief van 18 februari 2015 heeft de NBA aan [naam] meegedeeld dat hij pas na 8 oktober 2012, met inachtneming van de voorwaarden die bij inschrijving gelden, weer in het accountantsregister kan worden ingeschreven. De NBA wijst er verder op dat het voor [naam] , met de kennis van de uitspraken van 26 maart 2010 en 27 maart 2012, meteen duidelijk had moeten zijn dat de brief van 5 juli 2012 op een kennelijke verschrijving berustte. Bovendien is de brief innerlijk evident tegenstrijdig. Volgens de NBA kan [naam] aan deze brief dan ook niet het gerechtvaardigde vertrouwen ontlenen dat zijn inschrijving na 8 oktober 2012 was herleefd.
2.8
[naam] heeft de NBA op 7 maart 2017 verzocht om inschrijving in het accountantsregister. De NBA heeft deze aanvraag buiten behandeling gesteld vanwege het ontbreken van een ingevuld en ondertekend aanvraagformulier en een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG). Met een besluit van 14 december 2017 heeft de NBA het daartegen gerichte bezwaar ongegrond verklaard.
2.9
Het Bureau Economische Handhaving (BEH) heeft op 30 oktober 2017 namens de minister een onderzoek ingesteld naar de naleving van de Wet op het accountantsberoep (Wab) door het kantoor van [naam] (de onderneming), waarvan [naam] enig bestuurder is. De onderneming voert de naam “Accountantskantoor [naam] ”.
2.1
De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een toezichtrapport van 6 maart
2018. Het toezichtrapport vermeldt dat de onderneming wordt gedreven als eenmanszaak met [naam] als eigenaar, dat [naam] niet is ingeschreven als AA/RA in het register van de NBA en daardoor niet bevoegd is de titel ‘accountant’ te gebruiken. Verder vermeldt het rapport dat is geconstateerd dat door de onderneming op verschillende plaatsen de titel accountant wordt gebruikt. De titel accountant wordt gebruikt in de handelsnaam, in de genoemde activiteiten in het Handelsregister, op het briefpapier, op de visitekaarten van [naam] en op een aantal websites.
2.11
Met de last onder dwangsom heeft de minister aan [naam] de maatregel
opgelegd om vóór 1 juli 2021 de overtreding van de verbodsbepaling van artikel 41, lid 2 van de Wab, te staken en gestaakt te houden. Dit betekent volgens de minister dat door [naam] in elk geval geen gebruik mag worden gemaakt van de benamingen "Accountantskantoor", "AA-Accountantskantoor", "Accountant", "Senior Accountant", "Junior Accountant", "accountants-administratieconsulent" en de afkorting "AA".
2.12
Met de beslissing op bezwaar heeft de minister het bezwaar van [naam] tegen
de last onder dwangsom ongegrond verklaard.
2.13
Toezichthouders van BEH hebben een hercontrole uitgevoerd. De bevindingen van dit
onderzoek zijn neergelegd in een toezichtrapport van 13 december 2021. Uit dit toezichtrapport blijkt dat [naam] niet aan de last onder dwangsom heeft voldaan.
2.14
Met het invorderingsbesluit heeft de minister een door [naam] verbeurde dwangsom van € 5.000,- ingevorderd.
Wettelijk kader
3 Het toepasselijke wettelijke kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Standpunt van partijen
4.1
[naam] voert aan dat hij door een geschil met de NBA niet is ingeschreven in het register van de NBA. Hij heeft de NBA meermaals gevraagd om zijn inschrijving weer op te nemen vanaf 8 oktober 2012 onder de voorwaarden zoals die destijds golden. Met de uitspraak van 7 december 2016 (ECLI:NL:CBB:2016:424) heeft het College het beroep tegen het besluit van 11 juni 2015 gegrond verklaard. De dwangsom dient beperkt te worden tot
€ 1,-.
4.2
De minister stelt zich op het standpunt dat het [naam] op dit moment niet is toegestaan de uitingsvorm "accountant" en de afkorting "AA" te gebruiken en dat het gebruik daarvan in strijd is met het verbod van artikel 41, lid 2, van de Wab. [naam] staat niet geregistreerd als Accountant Administratieconsulent (AA) of Register Accountant (RA) in het register dat wordt gehouden door de NBA. De omstandigheid dat tussen [naam] en de NBA een geschil bestaat over zijn verzoek om inschrijving met terugwerkende kracht in het register van de NBA maakt dit niet anders.
De verwijzing door [naam] naar de uitspraak van het College treft geen doel. Hiertoe is van belang dat die uitspraak gaat over zijn verzoek aan de NBA om weer te worden ingeschreven als accountant en de vraag of de brief van de NBA van 18 februari 2015 is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) waartegen beroep openstaat. Het College komt in de aangehaalde uitspraak tot het oordeel dat dit niet het geval is. Uit die uitspraak blijkt niet dat het College van oordeel is dat [naam] gerechtigd is tot het voeren van de titel "accountant" en of de NBA hem in het register had dienen in te schrijven. Ook uit de andere documenten waar [naam] naar verwijst, blijkt niet dat hij is ingeschreven in het register van de NBA.
Beoordeling van het beroep tegen de last onder dwangsom
5.1
[naam] voert de term ‘Accountantskantoor’ in de statutaire naam en de handelsnaam van zijn onderneming, en voert die term op de website van zijn onderneming en in overige uitingen en activiteiten van de onderneming, terwijl bij de onderneming geen persoon werkzaam is die gerechtigd is de term “accountant” te voeren. Hijzelf is immers in 2012 doorgehaald en er is verder niemand werkzaam in de onderneming die de titel “accountant” mag voeren. Dit wordt door [naam] niet betwist. Hij handelt daarom in strijd met artikel 41, tweede lid van de Wab. [naam] weet of had in elk geval kunnen weten, dat hij handelde in strijd met die wet en dat hij de uitingen van zijn onderneming diende aan te passen. Op grond van artikel 5:1, derde lid, van de Awb kan deze overtreding worden toegerekend aan [naam] in zijn hoedanigheid van (enig) bestuurder van de onderneming.
5.2
Nu sprake is van een overtreding van artikel 41, tweede lid van de Wab, was de minister bevoegd om op grond van artikel 56 van de Wab aan [naam] een last onder dwangsom als bedoeld in artikel 5:31d van de Awb op te leggen. Gelet op het algemeen belang dat met handhaving is gediend, mocht de minister gebruikmaken van de bevoegdheid tot handhavend optreden. In de omstandigheid dat [naam] vanwege een geschil met de NBA niet is ingeschreven, ziet het College geen aanleiding voor het oordeel dat de minister af had moeten zien van handhavend optreden.
5.3
Anders dan [naam] meent, heeft de uitspraak van het College van 7 december 2016 voor deze zaak geen betekenis. Zoals de minister terecht opmerkt, oordeelde het College in die zaak dat een schriftelijke mededeling dat iemand niet in het accountantsregister staat ingeschreven niet op rechtsgevolg is gericht. Inhoudelijk heeft [naam] in deze uitspraak geen gelijk gekregen. Het College heeft niet geoordeeld dat hij per 6 oktober 2012 weer als accountant was ingeschreven en evenmin dat de NBA hem weer moest inschrijven als accountant.
5.4
[naam] heeft niet concreet onderbouwd waarom de hoogte van de dwangsom moet worden beperkt tot € 1,-. Het College is van oordeel dat de hoogte van de dwangsom in redelijke verhouding staat tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsom.
5.5
Het beroep tegen de last onder dwangsom is ongegrond.
Beoordeling van het beroep tegen het invorderingsbesluit
6.1
Op grond van artikel 5:39, eerste lid van de Awb heeft het bezwaar, beroep of hoger beroep tegen de last onder dwangsom mede betrekking op een beschikking die strekt tot invordering van de dwangsom, voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist.
6.2
Zoals het College heeft overwogen in de uitspraak van 12 maart 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:99) moet bij een besluit tot invordering van een verbeurde dwangsom aan het belang van de invordering een zwaarwegend gewicht worden toegekend. Een andere opvatting zou afdoen aan het gezag dat behoort uit te gaan van een besluit tot oplegging van een last onder dwangsom. Slechts in bijzondere omstandigheden kan geheel of gedeeltelijk van invordering worden afgezien. Dergelijke bijzondere omstandigheden zijn niet aangevoerd.
6.3
Het beroep tegen het invorderingsbesluit is ongegrond.
Proceskosten
7 De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Verbeek, mr. H.S.J. Albers en mr. W.A.J. van Lierop in aanwezigheid van mr. E. van Kampen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 april 2024.
w.g. J.L. Verbeek w.g. E. van Kampen

Bijlage

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 1:3
Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Artikel 5:1, derde lid
3. Overtredingen kunnen worden begaan door natuurlijke personen en rechtspersonen. Artikel 51, tweede en derde lid, van het Wetboek van Strafrecht is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 5:31d
Onder last onder dwangsom wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b.de verplichting tot betaling van een geldsom indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Wet op het accountantsberoep
Artikel 41
1. Degene die is ingeschreven in het register, is gerechtigd tot het voeren van de titel
Registeraccountant, afgekort RA of Accountants-Administratieconsulent, afgekort AA. De titel wordt bij het besluit tot inschrijving verleend.
2. Het is degene die niet in het accountantsregister is ingeschreven verboden om anders dan
in besloten kring de titels, genoemd in het eerste lid, of de benaming accountant zonder nadere toevoeging dan wel in samenstelling of afkorting te voeren, dan wel zich zodanig te gedragen, dat daardoor bij het publiek redelijkerwijs de indruk kan zijn gewekt, dat hij tot het voeren van die benaming gerechtigd is.
Artikel 56
1. Onze Minister is bevoegd tot oplegging van een last onder dwangsom ter handhaving
van artikel 41, tweede lid.